Op het podium hangen half doorschijnende schermen. Een live kwartet van saxofoon, trombone, piano en viool speelt samen met een holografisch trio van percussie, elektrische gitaar en cello. Je moet goed kijken om het verschil tussen de lijfelijke musici en hun geprojecteerde ensemblegenoten te zien, maar zelfs dan is de synergie tussen bühne en scherm verbluffend. Mens en media vermengen zich tot een hybride klanklichaam, een cybernetisch ensemble, dat ratelend, piepend, ritselend en krakend de dunne scheidslijn tussen toon en ruis verkent.

In Mirror Box Extensions (2015) van componist Stefan Prins is zoiets als een dubbel kijk- en luisterperspectief werkzaam. In het multimediastuk vervloeit de analoge werkelijkheid voortdurend met haar digitale reflecties. Net als bij de therapeutische toepassing van de mirror box, waarbij fantoompijn na een amputatie wordt behandeld met het spiegelbeeld van het gezonde lichaamsdeel, heerst in Prins’ half uur durende compositie een bevreemdende overlapping van dimensies. Realiteit en virtualiteit versmelten tot een hybride tussenvorm, die ondanks haar illusoire karakter verbazingwekkend ‘echt’ lijkt in haar muziektheatrale werking.

Een scène later is een violiste verwikkeld in een trio met twee digitale dubbelgangers. Een levensgrote avatar (identiek geel jasje, zelfde jeans) beantwoordt het gekletter van haar stuiterende strijkstok met flageoletten en pizzicati. Vanuit vogelperspectief gefilmd, laat een tweede verdubbeling haar snaren kermen onder het volle gewicht van haar strijkarm. Ruimtelijk opgestelde luidsprekers voorzien de minutieus getimede timbre-estafette ondertussen van elektronische klankschaduwen: een metalige halo van wegstervende glitches en sissende noise.

In Componeren vandaag, een artikel dat hij in 2013 schreef voor Klangforum Wien, stelt Stefan Prins (Kortrijk, 1979) dat hij als kunstenaar met beide benen in de wereld van nu wil staan. Zijn werk dient een ‘Luft von diesem Planeten’ te ademen, zoals de spitsvondige (want naar Schönberg verwijzende) ondertitel luidt.

De wereld waarmee de Vlaming zich engageert is bovenal een technologische. Zij hult zich in een digitale cloud van big data, artificial intelligence en onbeperkt internet en wordt bevolkt door digital natives. Prins sleept die hedendaagse, gemediatiseerde wereld zijn composities binnen door te werken met de technologie waarop ze berust. Behalve met traditioneel instrumentarium werkt hij met video, laptops, Max/msp-patches, game controllers, webcams, internetprotocollen en computermatige algoritmes. Niet als gimmick, maar als constructief materiaal dat beantwoordt aan inherente digitale wetmatigheden en zo automatisch bijbehorende spanningsvelden en vragen oproept.

Neem Generation Kill, een werk dat hoge ogen gooide tijdens de Donaueschinger Musiktage 2012 en in hetzelfde jaar door Alex Ross (The New Yorker) werd opgenomen in zijn lijstje met ‘memorable classical performances’. In de ingenieuze kruisbestuiving tussen ensemblewerk en videogame werkte Prins voor het eerst met hologrammen. Vier live musici zijn in het stuk nauwelijks te onderscheiden van hun geprojecteerde alter ego’s, die op hun beurt worden bestuurd met behulp van ‘gehackte’ Playstation-controllers.

Als toeschouwer word je onherroepelijk meegezogen in de magie van verstrengelde dimensies die ook in Mirror Box Extensions haar werk doet. Totdat YouTube-beelden van een dronebombardement voor een ontnuchterende reality check zorgen. Het besef dringt zich op dat moderne oorlogvoering eveneens een kwestie van x- en y-buttons is geworden. Op zijn site verwijst Prins naar de documentairereeks waarnaar hij Generation Kill vernoemde. In de trailer doet een Amerikaanse marinier uitgelaten verslag van zijn gevechtservaringen tijdens de Irak-invasie van 2003: ‘Het is de ultieme roes. Je gaat het gevecht in, terwijl er een goed nummer op de achtergrond speelt.’ Oorlog als een tot realiteit geworden shooter. Call of Duty-plus, zeg maar.

Zowel Mirror Box Extensions als Generation Kill is illustratief voor Prins’ reflectieve houding ten opzichte van technologie. Hij vraagt zich niet enkel af wat hij als componist allemaal met technologie kan doen, hij stelt tevens de vraag hoe diezelfde technologie de hem omringende wereld beïnvloedt en vormt. Het is een attitude die een zekere verwantschap verraadt met Marshall McLuhan, een naam die veelvuldig ter sprake komt in Prins’ bespiegelingen op eigen werk.

In zijn nog altijd actuele boek Understanding Media (1964) pleit de Canadese mediacriticus voor een integraal bewustzijn van de transformatieve kracht van moderne media. Technologie is in zijn visie allesbehalve een neutraal instrument: ze is niet alleen middel, maar be-middelt ook tussen mens en wereld. McLuhan ziet media als verlengstukken van het menselijk lichaam, als ‘extensies van de zintuigen’. Als zodanig werken media rechtstreeks door in onze werkelijkheidservaring, ons denken en ons handelen, al zijn we ons daar vaak nauwelijks van bewust.

De kunsten bieden volgens McLuhan een unieke mogelijkheid om die manipulatieve kracht van media inzichtelijk en invoelbaar te maken. Vanuit zijn artistieke praktijk zou de kunstenaar namelijk bij uitstek ontvankelijk zijn voor de veranderingen die moderne technologie teweegbrengt in onze waarnemingspatronen. Voor McLuhan is de kunstenaar eerst en vooral een eye opener, een schepper van een ‘anti-environment’, waarin duidelijk wordt hoe ‘elektrische technologie ons centrale zenuwstelsel zelf een extensie [heeft] gegeven in de vorm van een wereldomvattende omarming die zowel ruimte als tijd ongedaan maakt’.

Muzikale voorgrond wordt tot achtergrond en vice versa, als in een auditieve Escher-prent

Het zijn profetische woorden gebleken, nu de computer, de smartphone en het internet zich daadwerkelijk hebben verbreid tot het genetwerkte brein van onze 21ste-eeuwse beschaving. Zelfs McLuhans op het oog nogal mystieke notie van een opgeheven tijd en ruimte is in fenomenologische zin realiteit geworden. Videobellend, append en mailend doen we dagelijks tijdzones en geografische afstanden teniet, maken we verte tot gelijktijdige nabijheid.

Het is precies die notie van een vloeibaar geworden ruimte die Prins in Mirror Box Extensions tot een belangrijk motief verheft. Zij manifesteert zich in de wijze waarop de musici aan het publiek verschijnen: gelijktijdig fysiek en op het scherm, digitaal verdeeld over verschillende projecties, of simultaan in voor- en achteraanzicht – als in een soort multimediaal kubisme.

Prins maakt het idee van een hybride ruimte ook hoorbaar als hij een field recording uit de cirkelsgewijs opgestelde luidsprekers laat galmen. Het geluidsmateriaal (aanzwellende helikopterklanken, gerommel met voorwerpen, een blikkerig klinkende opname van een freejazz-improvisatie) opent een auditieve ruimte voorbij de muren van de concertzaal. Aan gene zijde van de luidsprekers lijkt zich een additionele klankruimte te bevinden. Het is een klein vertrek, getuige de scherpe echo’s. Vermoedelijk op een warme zomerdag, gezien het straatrumoer dat door een open venster naar binnen waait.

Gaandeweg vermengen de concrete geluiden op tape zich met instrumentale klanken uit de zaal. De saxofonist weeft instabiele boventoonmengsels door de opname, terwijl uit droefgeestig loeiende paukglissandi een koor van galmende helikopterwieken opstijgt. Hier klinkt tegelijkertijd als daar, muzikale voorgrond wordt tot achtergrond en vice versa, als in een auditieve Escher-prent.

Op 12 april 2015 vond in Madrid een bijzondere protestmars plaats. Pal voor het Spaanse parlement uitten betogers hun onvrede over de zogenaamde Citizens Safety Law, een wet die een samenscholingsverbod in de directe omgeving van overheidsgebouwen voorschrijft. Om niet meteen gearresteerd te worden, had de actiegroep een list bedacht: men ging niet in levenden lijve de straat op, maar als een virtuele menigte, geprojecteerd op een meterslange filmdoekwand. Een woordvoerder van Holograms for Freedom vatte de situatie bondig samen: ‘Alleen als hologram is het nog toegestaan jezelf uit te drukken.’

In de partituur van Mirror Box Extensions staat hetzelfde citaat boven een scène die zich volledig in de virtuele ruimte voltrekt. De gehele bühne is tot projectiescherm geworden, waarover de avatars van de musici rondzweven in een trage cyberchoreografie. Hun lichamen raken vervormd en vergroeien tot surrealistische fabelwezens. Zo is er die deels cellist, deels gitarist, deels percussionist; stokken en snaren als pijl en boog in de aanslag. Ondertussen wervelen opnieuw de jazzklanken van de field recording door de zaal. Nu echter sterk elektronisch bewerkt, tot soundtrack van het zuiver virtuele domein. Tegelijkertijd valt op hoe verbazingwekkend concreet het tafereel aandoet, hoe tastbaar het lijkt en hoe zintuiglijk de ervaring is. Prins’ avatars hebben een opmerkelijke theatrale presentie en wekken op een paradoxale manier de indruk embodied te zijn. Wie niet beter wist zou in de verleiding kunnen komen hun iets als een aura toe te dichten, hetzelfde aura dat volgens Walter Benjamin onherroepelijk verloren gaat in een technologische reproductie.

Zoals de Amerikaanse mediawetenschapster Beth Coleman beschrijft in haar boek Hello Avatar (2011) zijn realiteit en virtualiteit al lang geen polaire opposities meer. Waar beide begrippen ooit werden ervaren als diametraal tegenovergesteld vermengen ze vandaag de dag steeds vaker tot een ‘X-reality’ (spreek uit: ‘cross-reality’), waarin we ervaringen opdoen die ‘noch geheel virtueel, noch reëel’ zijn, maar ‘vividly actual’, aldus Coleman.

‘Vividly actual’ is ook de slotscène van Mirror Box Extensions, waarin Prins de virtuele dimensie van bühne en projectieschermen op wonderlijke wijze de zaal in trekt (hoe precies, dat moet u zelf maar gaan bekijken). Andermaal wordt het publiek meegezogen in een magische X-reality, al is het perspectief nu wezenlijk anders. In de laatste minuten van de voorstelling bekruipt je als toeschouwer het gevoel dat je door de spiegelwand bent gevallen. Waar het virtuele tot nu toe bedrieglijk echt scheen, daar is het nu de werkelijkheid zelf die wordt verbogen tot virtualiteit.

Tussen de pianiste en de saxofonist, die zich aan weerszijden van het podium hebben opgesteld, verschijnt op het filmdoek een close-up van de trombonist. Met het plastic riet van een speelgoedfluitje tovert hij ronkende geluiden uit zijn instrument; een spookachtige lokroep vanuit de digitale limbo tussen realiteit en schijn.

Wanneer de camera uitzoomt, blijkt hij zich in het auditorium te bevinden. Aanvankelijk is de zaal leeg, maar langzaam ziet het publiek zichzelf in doorschijnende hologrammen op de stoelen verschijnen. Of hoe in een laatste blik in Prins’ Mirror Box een glimp van McLuhans ‘anti-omgeving’ oplicht.


Mirror Box Extensions is op 5 juni te zien in de Stadsschouwburg. In zijn boek Componisten van Babel houdt Joep Christenhusz het oeuvre van Stefan Prins uitvoeriger tegen het licht. De essaybundel over het werk van tien componerende generatiegenoten uit Nederland en Vlaanderen verschijnt eind mei bij ArtEZ Press

Beeld: Nadar Ensemble, Mirror Box Extensions, live vermengd met holografisch (Kobe Wens)