«Dante», zeg ik, als iemand mij zou vragen naar het meest dichterlijke woord dat ik ken. «Dante: hij die geeft.» Bestaat er een voornamere voornaam? De sonore klank is als een cellosonate van Bach, als een zangerige verzuchting, als het kortste canto van de wereld. Dante is een metafoor voor de eeuwig zingende mens. In zijn naam klinken alle dichters door die zijn werk hoe dan ook hebben voortgezet.
Het eerste essay dat Samuel Beckett onder sterke invloed van Joyce schreef, heette Dante…Bruno.Vico..Joyce. De puntjes staan voor het aantal eeuwen waardoor de illustere namen worden gescheiden. Dante culmineerde in Joyce, daar komt de inhoud ongeveer op neer. De «continual affirmation of the spirit», daar ging het ook bij Joyce om, «the holy spirit of joy». Dat die vreugde al in Joyces naam besloten lag, zal de Dante van Dublin (zoals Yeats hem ooit noemde) welgevallig zijn geweest. Joyce was, zoals alle schrijvers, zeer naamgevoelig. Zo vernoemde hij zijn dochter naar Dantes beschermheilige Lucia, wat overigens niet kon verhoeden dat haar rondgang op dit ondermaanse een ware hellevaart was.
De Italiaanse literatuur begon en eindigde voor Joyce met de allesomspannende Divina Commedia, een «Jenseitsreise» waarin de hel, het purgatorium en de hemel in drie delen worden bezongen. Dantes dichterschap was de voornaamste reden dat zoveel Engelstaligen aan het begin van de twintigste eeuw Italiaans gingen leren. Joyce, Beckett, Eliot, Woolf en Pound, ze lazen de Divina Commedia allemaal in het origineel. En bij allen liet Dante zijn sporen na. Van Beckett, die een van zijn alter ego’s Belacqua noemde (naar een personage uit de Hel), tot Ezra Pound, die met zijn eigen megalomane Cantos ook een twintigste-eeuwse Dante hoopte te worden. Zelfs Virginia Woolf gebruikte in haar roman The Years een paar regels uit het Purgatorium als een veelbetekenend terzijde.
Hoe ongehoord luisterrijk moeten de paleizen van dat gigantische middeleeuwse geheugen er van binnen wel niet uitzien als ook Borges schrijft dat het summum van literatuur de Commedia is? Dat we die daarom allemaal moeten lezen. Dat het daarvoor niet nodig is het met de theologie van Dante eens te zijn. Je hoeft tenslotte ook niet godsdienstig te zijn om van Bach te houden. Evenmin hoef je iets met de mythologieën op te hebben waarnaar wordt verwezen. Zelfs de politieke verwikkelingen kun je naast je neerleggen, net als wat er over filosofie en wetenschap wordt gezegd. Kennis van het werk van Vergilius is ook al niet nodig, al is dat nog zo'n belangrijke protagonist in de Divina Commedia. Je hoeft volgens Borges alleen maar een hedonistische lezer te zijn, die in staat is zijn ongeloof op te schorten.
Waarschijnlijk heeft iedereen Dantes voortreffelijkheid in eerste instantie van horen zeggen. Vervolgens wordt de nieuwsgierigheid door citaten geprikkeld, vaak half begrepen maar daarom niet minder magisch. Het citaat waardoor ik ertoe overging de Divina Commedia daadwerkelijk te lezen, stond in The World as a Book van Gabriel Josipovici. Als Dante de samenhang ziet van alles wat dankzij Gods genade bestaat, zegt hij (want hij is niet alleen de schrijver maar ook een personage in zijn Commedia): «Within its depths I saw ingathered, bound by love in one volume, the scattered leaves of all the universe.» Die zin sloot wonderbaarlijk aan bij een uitspraak van Mallarmé die mij in die tijd, en nog, als buitengewoon opwindend voorkwam: dat alles bestaat om in een boek te eindigen.
Door het mooie woord «ingathered» schafte ik de drie delen van de Divina Commedia in het Engels aan om vervolgens diep teleurgesteld te worden. Ik gaf de schuld aan de vertaling. Het was dus waar, wat altijd wordt beweerd, dat je Dantes grootheid alleen in het Italiaans kunt ervaren. Aan een Nederlandse vertaling begon ik niet eens. Nescio laat Bekker in Titaantjes niet voor niets zeggen dat hij Dante zou willen vertalen zoals nog niemand het had gedaan. Dante wilde over Beatrice schrijven zoals er nog nooit over een vrouw was geschreven. Alleen kon ik er niet bij zonder Italiaans te leren.
Een van Dantes vele Engelse vertalers heeft eens gezegd dat het enig juiste motief voor het omzetten van een gedicht in een andere taal hoort te zijn dat de cultuur van de vertaler daardoor met een nieuwe schoonheid wordt verrijkt. Volgens Kees Fens zijn Ike Cialona en Peter Verstegen daar vorig jaar met hun berijmde vertaling in geslaagd. Sommige zinnen in hun Goddelijke komedie horen wat Fens betreft tot de mooiste regels van de Nederlandse poëzie. Een groter compliment is niet denkbaar.
Ik droeg de prachtuitgave in hemelsblauw en goud dan ook eerbiedig het huis in. Ik legde de boeken op een marmeren tafel om ze zich thuis te laten voelen. Ik waste mijn handen voor ik het eerste deel behoedzaam opendeed om me in Dantes ritme te voegen. Ik sloeg bladzij na bladzij verwachtingsvol om, steeds weer hopend dat het nu zou gaan beginnen.
Wat?
«Het». Een vorm van opgetild worden die door Kees Fens in de bundel Hogere sferen onder woorden is gebracht als «zelfonteigening die zelfbevestiging is; ontleding die vervulling is; tijdelijkheid die zich vereeuwigt; verdwijnen dat een aankomen is; een geestestoestand als zinnelijke staat; een metamorfosering als uiting van eigenheid». Welke poëzielezer kent die gewaarwording niet? Daar lees je voor, daar hoop je op. Maar bij Dante bleef dat uit. Er gebeurde niets, of bijna niets, of in ieder geval te weinig. Ik was voornamelijk druk met het tevergeefs opschorten van mijn ongeloof. En al die zaken die ik van Borges zo zorgeloos aan de kant had mogen schuiven, bleven danig in de weg zitten. Een loden teleurstelling bleef mij tot het laatst begeleiden.
Dante wordt in de Hel en het Purgatorium door de wijze Vergilius begeleid. In het Paradijs zweeft hij van hemelsfeer naar hemelsfeer in het bijzijn van zijn geliefde Beatrice. In een van de laatste canto’s draagt zij hem over aan Sint Bernardus van Clairvaux. Die bereidt hem voor op het eeuwige licht van God, waarna Dante met behulp van Maria de Heilige Drie-eenheid aanschouwt.
Bijna niets van wat wordt gezegd, gezien of gedaan, kwam bij mij binnen. Terwijl Bernardus van Clairvaux in een ander verband nu juist daarover van die mooie dingen heeft gezegd. In een lang citaat dat voorkomt in het bovengenoemde essay van Kees Fens gaat hij in op het mysterie van het binnen komen van woorden. In zijn geval natuurlijk Gods woord, maar ik las het als een stukje dat iets probeert te zeggen over de alchemie van het lezen. Wanneer gebeurt er iets door dat glijden over letters? Waardoor word je aangeraakt en wat voor aanraking is het? Hoe kan dat wat het woord heeft opgeroepen door je ogen binnenkomen als het geen kleur heeft? Het komt ook niet door je oren binnen, want alles gebeurt geluidloos. Toch is het een lijflijke sensatie. Waarom kun je het daadwerkelijke binnenkomen nooit precies bepalen? Evenmin als het verdwijnen? Het is er ineens en dan is het weer weg.
James Joyce spreekt in A Portrait of the Artist as a Young Man over de ultieme schoonheidservaring in termen van een soort stasis. Je staat geestelijk even stil, kijkt op, niet zozeer om na te denken als wel om de sensatie uit te laten vloeien, te verlengen. Over de duur van de verlenging heb je geen zeggenschap, de emotie komt voort uit en lost weer op in wat hij het «ritme van de schoonheid» noemt.
In de pastels die Juke Hudig bij Dantes Divina Commedia maakte, voel ik dat zij die vorm van stasis, dat ritme van de schoonheid dat mij bij Dante werd onthouden, wél heeft ervaren. Bij haar zijn de woorden wél binnengekomen, en om die emotie te verlengen, vertaalde ze ze naar beelden of om nog maar weer even een woord van Joyce te gebruiken ze «epifaniseerde» ze door ze uit dat gigantisch volle web van betekenissen te isoleren. En zo werd De goddelijke komedie mij met terugwerkende kracht alsnog tot op zekere hoogte aangereikt.
Jacques Janssen, van wie in 1999 een vertaling van De Hel verscheen met zo'n gedreven, erudiet voorwoord dat het tot het beste hoort wat ik over Dante heb gelezen, schreef ook een inleiding bij het boek van Juke Hudig. Hij vergelijkt haar verstilde, meditatieve Dante-interpretatie met «staties», in de klassieke betekenis van het woord «plaatsen waar een processie stilhoudt». Waar het mijzelf tijdens het lezen van Dante niet lukte om stil te blijven staan, doe ik dat wel voor en door haar beelden. Ik lees de teksten ernaast niet eens (zij gebruikte fragmenten uit de vertaling van Christinus Kops); er drijven vanzelf allerlei rondzwalkende dichtregels boven.
«Rise liquidly in liquid lingering/ Like watery words awash» bijvoorbeeld, van Wallace Stevens, omdat haar tekeningen zo vloeiend zijn, alsof ze in één ononderbroken stroom, als een amalgaam van innerlijke belevingen, tot stand zijn gekomen. Bij geen van Dantes illustratoren heb ik zoveel ruimtelijkheid ervaren. Je krijgt het gevoel je te laven aan enorme schalen van aarde en ijle lucht. Illustreren is eigenlijk geen goed woord voor wat Juke Hudig heeft gedaan, hoewel zij mijn Dante-lezing zeker een glans heeft gegeven die er anders niet zou zijn geweest. Verluchten is een beter woord, want waar ik Dante zelf vaak zwaar en spierballerig vond, heeft zij hem vederlicht en luchtig gemaakt, zelfs enigszins doorluchtig.
Ik bekeek Juke Hudigs boek tijdens het luisteren naar La Divina Commedia Gregoriana, een dubbel-cd waarop onder meer de Gregoriaanse gezangen zijn te horen die door Dante in zijn werk met name worden genoemd. De Commedia kwam voort uit een allesoverheersend verlangen de bron van zang en licht te kennen, weet ik weer, en ik wéét het niet alleen, ik voel het ook, terwijl ik kijk en luister. En zo ontstond in weerwil van mijn aanvankelijke negatieve leeservaring toch een soort bewondering en zelfs, onder invloed van Juke Hudigs tekeningen, vertedering voor deze bovenmatig ambitieuze man. Waaruit maar weer eens blijkt dat hij gelijk had toen hij schreef: «De mens moet zich tot trager oordeel dwingen/ Om niet te zijn als wie de opbrengst telt/ Voordat de aren aan het zaad ontspringen.»
In het begeleidende boekje bij de Commedia Gregoriana is het weer Jacques Janssen (ook een van de zangers in het Schola Cantorum Karolus Magnus) die van alles te vertellen heeft over de betekenis van muziek voor Dante. In 1999 schreef Janssen nog dat de belangstelling voor Dante in Nederland gering was. Daar is intussen drastisch verandering in gekomen. De eerste druk van De goddelijke komedie van Cialona en Verstegen was binnen enkele weken uitverkocht. Hetzelfde gold voor een prachtig Dante-nummer van het literaire tijdschrift De Tweede Ronde, en het boek van Juke Hudig blijkt ook alweer bijna toe aan een tweede druk.
In het najaar verschijnt een vertaling van Boccaccio’s boekje Over de afkomst, het leven, de wetenschappelijke vorming en het karakter van de roemrijke Florentijn en voortreffelijke dichter Dante Alighieri (vertaling Ike Cialona). Van Jacques Janssen komt volgend jaar een boek over danteske reizen uit. En zo zal het daarna weer drukker worden in Italië. Pelgrims zullen zoutloos brood willen eten in Florence en bereid zijn uren in de rij te staan om het Laatste Oordeel in de koepel van het Baptisterium te zien. Daar draaide Dante als jongetje tot duizelig wordens toe rond om alle details in zich op te nemen. Jacques Janssen noemt het mozaïek een world wide web van de dertiende eeuw. Zo zou je de Divina Commedia ook kunnen omschrijven. Misschien dat ik het daarom het liefst door anderen laat raadplegen. Maar ik zal altijd nieuwsgierig blijven naar hun bevindingen en «Dante» een van de mooiste woorden van de wereld blijven vinden.
Juke Hudig, Dantes Divina Commedia in 111 pastels
Uitg. Wereldbibliotheek, 248 blz., 139,50