Natalia Ginzburgs Al onze gisterens, oorspronkelijk verschenen in 1952 en al eerder vertaald maar nu met veel zorg opnieuw uitgegeven, is een familieroman waarin het verhaal langzaam maar zeker aan stukken wordt gescheurd totdat er een jammerlijke oorlogsgeschiedenis overblijft. Een even levenslustige als tragische roman waarin een zorgvuldig opgebouwde, hier en daar duizelingwekkende meerstemmigheid lang de boventoon voert om uiteindelijk toch plaats te maken voor een centraal personage en iets dat voelt als een dominant perspectief. Het is het verhaal van de jongste generatie van twee families die eind jaren dertig in een stoffig stadje in het noorden van Italië aan weerszijden van een straat wonen.
De vader van Ippolito, Concettina, Giustino en Anna is weduwnaar. Ooit was hij advocaat maar nu werkt hij al jaren aan Niets dan de waarheid, zijn memoires. ‘Vader lachte en wreef in zijn handen bij de gedachte dat de koning en Mussolini nergens van wisten, maar dat ergens in een stadje in Italië een man een gepeperd boek over hen aan het schrijven was.’ De koning, Il Duce en de ‘nietsnutten’ met hun zwarte hemden in het stadje zullen ze nooit lezen. Vader verbrandt zijn papieren om opnieuw te kunnen beginnen maar sterft vervolgens na een kort ziekbed aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.
Het tweede gezin bestaat uit de eigenaar van de plaatselijke zeepfabriek, zijn vrouw en hun drie kinderen: Emanuele, Amalia en Giuma. Maar ook hier zijn de ouders slechts bijfiguren. Het boek draait volledig om de zeven kinderen die in verschillende stadia van tienerschap verkeren. Centraal staan hun gedachten over de langzaam naderende oorlog en hun dagelijkse beslommeringen die daar iets of niets mee te maken hebben. Ze doen examen en slagen, of moeten na de zomer opnieuw opdraven, ze trekken samen op en verliezen elkaar uit het oog, ze zijn boos en vergeven elkaar alles, ze worden zwanger en krijgen kinderen, ze huwen een fascist of trekken als partizaan ten strijde. Ze overleven, ze sterven.

Ginzburgs taal is kraakhelder en zo eigen dat het buitenaards aandoet. De eenvoud van haar zinnen heeft niets bombastisch: ze ademen autoriteit zonder enige moeite te verraden. Ginzburg is een wandelend argument tegen de populaire gemeenplaats ‘show, don’t tell’. Vertellen, vertellen, vertellen: dat is wat ze doet. Ze beschrijft de levens, de gevoelens, de geschiedenis, de onwetendheid van haar personages. Ze is een meester van het kleine misverstand, van mensen die niet weten wat ze aan elkaar hebben, die elkaar niet begrijpen, die niet weten aan welk klein woord een ander genoeg zou hebben, op welk teken dat iemand er voor ze is vergeefs wordt gehoopt.
Je bent een insect op een blaadje, zegt Cenzo Rena, de oudere man van de piepjonge Anna die gaandeweg het verhaal het centrale personage is geworden, tegen haar. Anna, die ooit ervan droomde revolutie te maken, maar voor haar examens zwanger is geworden. Nu is ze in het zuidelijke dorpje te midden van de boeren in de weer met haar baby, onzeker over het lot van haar familie en vrienden. Maar al Ginzburgs personages zijn insecten op blaadjes. Insecten op blaadjes die zijn losgerukt door de wind en die worden meegevoerd door de stroom van de geschiedenis. Ze verzetten zich of zijn juist gelaten, maar ze ervaren stuk voor stuk dezelfde onzekerheid: die van de onkenbare toekomst op weg naar de onvermijdelijke dood. Al onze gisterens biedt een blik op het leven in stoffige kleine stadjes en dorpjes in de schaduw van de wereldgeschiedenis die niemand met rust laat. En altijd maar dat gebrek aan communicatiemiddelen, dat gebrek aan nieuws: het voortdurende niet weten van dingen. De Duitsers zijn Rusland binnengevallen, ze zullen het bezuren. De Duitsers nemen grote delen van Rusland in en lijken onverslaanbaarder dan ooit, zelfs de Italiaanse soldaten die aan hun zijde vechten zijn bang voor hen. Zou boer Giuseppe nog leven? En broer Giustino? Mussolini is verjaagd! Mussolini is terug! Waar zit je als onderduiker veilig? Wanneer meld je je als geïnterneerde netjes bij de brigadier? En wanneer zet je het op een lopen?
Ginzburg (1916-1991) verbleef zelf een groot deel van de oorlog met haar kinderen in de Abruzzen. In een prachtig essay in Le piccole virtù over een winter in ballingschap op het platteland, dat eindigt met de kalme opmerking dat haar man een paar maanden later werd doodgemarteld in een Romeinse gevangenis, schrijft ze: ‘Er is een soort uniforme monotonie in het lot van de mens. Onze levens ontvouwen zich volgens oeroude, onveranderlijke wetten, volgens een vast en oeroud ritme.’ Onze dromen zijn ons grootste geluk, maar ze komen niet uit. Wat we vervolgens vol spijt missen is hoe ze ons van binnen verwarmden. ‘In deze opeenvolging van hoop en spijt glijdt ons leven voorbij.’ Ze was in dat dorp, dat ongetwijfeld de inspiratie vormde voor Borgo San Constanza, waar Anna de oorlog doorbrengt, zielsgelukkig. Maar dat besefte ze pas toen het allemaal voorgoed voorbij was.
In Al onze gisterens berooft iemand zichzelf van het leven bij het uitbreken van de oorlog, anderen sterven met het einde in zicht. Iedere dood voelt even zinloos. De roman ontleent motto en titel aan Macbeth: ‘And all our yesterdays have lighted fools/ The way to dusty death.’ We dromen wat af, op weg naar het einde.