IN EEN GRIJS-BETONNEN gebouw, schuin achter Trafalgar Square, zetelt het hoofdkantoor van de British Council, het cultureel-diplomatieke instituut van het Verenigd Koninkrijk. De Britse cultuur resoneert overal ter wereld, haar literatuur, (pop)muziek en beeldende kunst behoren tot de wereldklassieken. Maar wie verwacht dit terug te zien in de entree van de British Council komt bedrogen uit: het gebouw is een vesting, alwaar detectiepoorten, veiligheidsagenten en kogelvrij glas de weg versperren. Het verspreiden van Britse cultuur is geen ijdele bezigheid.
Niemand in het Westen meent nog dat cultureel attachés eigenlijk spionnen zijn, die achterdocht is van voor de val van de Muur. Maar recente diplomatieke incidenten in Petersburg en Teheran laten zien dat men in andere werelddelen soms andere conclusies trekt; de Council moest er op last van de autoriteiten (tijdelijk) kantoren sluiten, onder de nauw verholen verdenking van politiek ondermijnende activiteiten. Hoezeer de British Council haar onafhankelijkheid ook bepleit, ze blijft in de ogen van sommigen de zachte arm van de Foreign Office.
Feit is dat de British Council zich bezighoudt met wat we public diplomacy noemen: culturele uitwisseling gericht op de bevolking, ter bevordering van begrip - een vriendelijke vorm van reclame voor de waarden van je eigen land. Maar die aanpak zal niet lang meer stand houden, voorspelt Gerard Lemos, zojuist teruggetreden als voorzitter van diezelfde British Council. Het goedbedoeld uitventen van je eigen gedachtegoed is volgens hem niet langer toereikend om vertrouwen op te bouwen.
Om de eigen medewerkers tot denken aan te zetten organiseerde Lemos dit voorjaar een tentoonstelling in het hoofdkantoor onder de titel Trust in an Age of Loneliness. Tussen schilderijen en objecten van hooggewaardeerde Britse kunstenaars gaf hij de aftrap voor een debat over nieuwe manieren van werken om de hearts and minds van andersdenkenden te bereiken. Diplomatie die gebruik maakt van intermediairs uit subculturen moet voor hem in de plaats komen van de ouderwetse public diplomacy.
Vertrouwen komt en gaat tegenwoordig - het is, om met de Britse socioloog Zygmunt Bauman te spreken, vloeibaar geworden, zegt Lemos. En als de culturele diplomatie daarop geen antwoord weet te vinden, zal het zijn zeggingskracht verliezen. ‘De British Council ontleent zijn bestaansrecht aan het feit dat het zo ontzettend moeilijk is om vertrouwensrelaties op te bouwen op afstand en tussen mensen met verschillende achtergrond. Dat verplicht ons nu te luisteren en onze werkwijze aan te passen. Gewoonweg onze zienswijzen en opvattingen uitdragen slaat niet langer aan’, zegt hij.
GERARD LEMOS (52) is niet bepaald een doorsnee bestuurder van een grote publieke instelling. Geboren in India, opgegroeid in Engeland, is hij altijd deels insider en deels outsider gebleven. Na zijn studie sociologie schreef hij een boek met de befaamde socioloog Michael Young, oprichter van de Open University, werkte voor de BBC, begon zijn eigen onderzoeksbureau, publiceerde diverse boeken en klom stilletjes op tot de bestuurselite van Britse publieke organisaties. Tot vorige maand was Lemos lid van de raad van toezicht van het Britse Openbaar Ministerie. Hij is (nog) lid van de Britse filmkeuring en voorzitter van de UK Banking Code Standards Board, vergelijkbaar met de Nederlandse AFM. Lemos geeft les aan de Universiteit van Chonqqing. Om zich volledig te kunnen wijden aan een begin volgend jaar te verschijnen boek over de sociale ontwikkeling van China legde hij in mei diverse bestuurslidmaatschappen neer. Bij de British Council was hij elf jaar lid van de raad van toezicht, het laatste jaar fungerend voorzitter van dit internationaal gerespecteerde instituut met zesduizend medewerkers in meer dan 125 landen.
Vertrouwen is een noodzakelijke voorwaarde voor succesvolle diplomatie. Maar overal in de westerse wereld klagen mensen dat het vertrouwen afneemt. Dat moet organisaties als de British Council zorgen baren.
Lemos: 'Ik geloof helemaal niet dat het vertrouwen afneemt. Ik denk wel dat het zich heeft verplaatst en dat het verandert. De meeste mensen vertrouwen nog steeds op de zaken waarop ze altijd hebben vertrouwd: op hun familie, hun buren, hun gemeenschappen, verbonden door tradities en cultuur. Eigenlijk is het verbazingwekkend hoezeer dit vertrouwen op peil blijft, de grote technologische veranderingen in aanmerking genomen. Maar het is waar, mensen zijn minder eerbiedig jegens talloze instituties die hun leven besturen dan vroeger.
Politieke autoriteiten zijn geneigd te denken dat het vertrouwen is verdwenen omdat zij het niet meer genieten. Zelfs president Obama klaagde erover. Het slaat ze met stomheid en het deprimeert ze. Mensen hechten niet meer zo aan de opvatting van wetenschappers of van filosofen; ze trekken zich meer aan van popmuzikanten of van topsporters, van wat sommige autoriteiten als simpele zielen beschouwen.’
Hoe zou u die kloof verklaren tussen autoriteiten zoals bestuurders en politici en de mensen voor wie ze geacht worden te werken?
'Ik denk dat veel bestuurders en hogere managers gewone mensen eigenlijk maar een beetje stom vinden, gemakzuchtig, vadsig. Althans, zo praten sommigen over hen als ze onder elkaar zijn. Maar je hoeft enkel te luisteren en een stap opzij te zetten om te zien hoe beledigend dat is. Ik geloof dat gewone mensen oprecht gekwetst zijn door het gebrek aan respect. En ik ben er ook niet zeker van dat de autoriteiten een weg terug zullen vinden uit deze vertrouwensbreuk - want dat is het.’
U beweert dat elders in de samenleving juist nieuw vertrouwen ontstaat, weg van de politiek en het bestuur.
'Neem de wereld van de technologie. Daar leven volop vragen, maar ze hebben geen last van de existentiële twijfels die de politiek-bestuurlijke wereld teisteren. Ik ben onlangs teruggekeerd uit Korea en Japan. Daar gelooft men oprecht in technologie, niet eens zozeer in het internet, maar in spullen, in lasertechnologie en technologie voor de mobiele telefoon. Ze hebben er een museum van de toekomst - kom daar eens om in het Westen! Dat museum toont de alomtegenwoordigheid van de technologie. Er is bijvoorbeeld een virtuele zebra die oudere mensen helpt de weg over te steken. Als je een sensor kruist, verschijnt de zebra op de weg. Als je veilig over bent, verdwijnt hij weer. In zuidoost-Azië word je omringd door technologie.
Het punt is, deze technologie biedt de basis voor het ontstaan van allerlei subculturen in de echte wereld. In Japan bezocht ik een pop up event, een plotselinge, onaangekondigde bijenkomst van de Otaku-subcultuur, gebaseerd op de anime-tekenfilms. Mannen, geen jongens, komen op zo'n event af. De bijeenkomst die ik bijwoonde vond plaats in een bloeddonorcentrum, er was dus geen drank, geen muziek, enkel felle lichten. Volwassen mannen brengen hun poppen mee, die zijn gekleed in kostuums gebaseerd op de anime-tekenfilms. Ik heb foto’s van volwassen mannen met een pop op schoot, die ze zorgvuldig de sokken en schoentjes aandoen. Deze poppen zijn ontzettend duur, sommige kosten wel duizend dollar. Na verloop van tijd komen de vrouwen binnen, precies gekleed als de poppen die de mannen bij zich hebben.
Er zit een complete verhaallijn in de bijeenkomst. De mannen en vrouwen doen hun best om gefotografeerd te worden. Ze hopen dat ze worden afgebeeld in een van de blogs die hierover verschijnen, want dat maakt ze beroemd. Daar is de pop up event eigenlijk op gericht. Het is een subcultuur, gebaseerd op hun eigen cultuur, vermoedelijk van voorbijgaande aard, misschien bestaat hij over een jaar of twee niet meer. Maar het heeft miljoenen mensen in de ban. Veel van deze subculturen hebben hun wortels in culturele uitingen, zoals film, dvd’s, muziek. En de technologie geeft de ontwikkeling van deze subculturen een enorme boost.
We zien overal nieuwe burgerinitiatieven ontstaan, die zich bijvoorbeeld bekommeren om natuur en milieu. Dit zijn nieuwe formaties van wat sociologen “samenbindend sociaal kapitaal” noemen. Technologie maakt het mogelijk dat er nieuwe, letterlijk grensverleggende vertrouwensrelaties ontstaan. Online communities van gelijkgestemden en mensen met een gedeelde belangstelling ontstaan overal en verdwijnen weer.
Het punt dat ik eigenlijk wil maken is dat vertrouwen niet afneemt. Het groeit op bepaalde plekken in het leven en het krimpt elders op organische en vaak onvoorspelbare wijze. Vertrouwen groeit waar het wil en hoe het wil, niet waar wij graag zien dat het groeit. En zeker niet daar waar de overheid graag ziet dat het groeit. Het is vloeibaar geworden, zoals Zygmunt Bauman zo terecht schreef.’
U ZEGT EIGENLIJK dat mensen zelf kiezen wie ze willen vertrouwen. Wat betekent dat voor het wederzijdse vertrouwen in de samenleving?
'Het is allemaal een kwestie van zelfselectie. Mensen verbinden zich met andere mensen die belang stellen in dezelfde onderwerpen. Ze zien er misschien wel verschillend uit, maar ze zijn gelijkgestemd; ze zijn allemaal lid van dezelfde club. Neem de vele communities op cultureel vlak. In het Verenigd Koninkrijk groeien de leesclubs als nooit tevoren. Ook koren verheugen zich in een enorme populariteit.
Het is wel duidelijk dat er een enorme uitsortering plaatsvindt, die we zelf vormgeven. Dat maakt het lastig om te bekritiseren, want iedereen doet eraan mee. Het nadeel hiervan is dat we vreemdelingen minder vertrouwen. Niet eens zozeer mensen die we niet kennen, maar mensen die onze waarden niet delen. Dat is een van de grote problemen van onze tijd.
India is daar een sprekend voorbeeld van. De elite daar wordt steeds kosmopolitischer en steeds internationaler gericht. Maar de rest wordt geloviger en richt zich steeds meer op de eigen gemeenschap. Dat geldt net zozeer voor hindoes als voor moslims. De belangrijkste kracht op dit moment in de Indiase samenleving is niet de IT-boom, het is de religieuze scheiding.’
Hoe moet de culturele diplomatie daarop reageren?
'Diplomaten lopen het risico te reageren op symptomen die je kunt waarnemen omdat ze zich afspelen boven de zichtlijn. Maar eigenlijk zou je de subculturen zichtbaar moeten krijgen. En dan - en dat is het moeilijkste - zou je de deelnemers in die subculturen moeten verlokken om netwerkdiplomaat te worden. Zij moeten de mensen worden die namens en voor jou spreken. Want zij zijn de mensen die vertrouwen genieten, niet de vertegenwoordigers van de overheid of aanpalende organisaties. Dat betekent dat je hen moet faciliteren.
Ik was in Kopenhagen bij de top over klimaatverandering. Daar kon je goed zien dat de oude manieren om internationaal begrip te kweken niet meer werken en dat we nieuwe benaderingen moeten ontwikkelen. In Kopenhagen waren er domweg te weinig prikkels om tot een snel akkoord te komen. In Davos, bij het World Economic Forum, hoorde ik dezelfde boodschap: het is buitengewoon moeilijk geworden om ergens overeenstemming over te bereiken, of het nu om Doha gaat of om de Financial Stability Board van de G20. De verhoudingen tussen burgers en overheden zijn veranderd, verhoudingen tussen landen zijn veranderd. Simpelweg onze visie uitdragen op het gebied van mensenrechten en dergelijke waarden heeft niet zoveel zin. We moeten luisteren en proberen te begrijpen. En daarvoor hebben we behoefte aan mensen die de dialoog aangaan tussen hun groep of subcultuur en de onze. We moeten die mensen zoeken, volgen, het hof maken.’
Dat is geen gebruikelijke aanpak in de culturele sector.
'Toch is het doenlijk. Tim Berners-Lee, de stichter van het internet, doet nu het zogeheten Data Gov-project. Zijn kerngedachte is dat overheden gewoonweg al hun data op het net moeten zetten, waarna de burgers er zelf wel chocola van maken. Hij noemt goede voorbeelden. In Turkije hebben ze alle gegevens van al hun verkeerscamera’s op het internet gezet. Automobilisten zoeken dan op internet de beste routes. En wat blijkt: het verkeer in Istanbul rijdt beter door. Dat hebben de burgers zelf veroorzaakt, in een proces waar iedereen aan kan deelnemen en waar niemand de baas is. Het is the wisdom of crowds. En er zijn voldoende mensen in de wereld van de public diplomacy die daar wel eens bij hebben stilgestaan, maar als methodologie is het niet ontwikkeld. Dat gebeurt pas als iemand daadwerkelijk gelooft dat deze burgerbewegingen belangrijk zijn, als iemand werkelijk gelooft dat het belangrijk is dat we ook praten met de gangsta-rappers.’
Maar waarom zou je dat public diplomacy noemen?
'Je bedoelt: waarom zou je het doen? Om ons in staat te stellen een goed gesprek te voeren over verschil. Op dit moment zijn wij niet in staat om te praten met rappers of mensen uit andere subculturen, want we spreken de taal niet. We hebben tussenpersonen nodig die zulke gesprekken kunnen begeleiden. Bij de British Council zijn er wel een paar die het kunnen, maar die zitten niet hoog in de organisatie. Het zijn vaak specialisten, bijvoorbeeld op het gebied van muziek. Hoe zorg je ervoor dat deze tussenpersonen jou komen rapporteren over wat ze horen over onderwerpen die van belang zijn voor het echte dagelijkse leven, voor de democratie, voor klimaatverandering? Zolang cultureel diplomaten zich geen rekenschap geven van hoe het voelt om anno nu een jonge moslim te zijn, blijven we veroordeeld tot een gesprek tussen doven.
Dat betekent niet dat onze traditionele kwesties niet meer belangrijk zijn, natuurlijk zijn ze dat wel. Maar de ouderwetse manier van diplomatie bedrijven, door gewoon te zeggen waarom die onderwerpen belangrijk zijn, werkt evident niet meer. Bij de British Council heb je eigenlijk behoefte aan mensen die oprecht en diep houden van Britse waarden en Britse cultuur, maar die tegelijkertijd hun land kunnen zien door de ogen van een jonge moslim. Helaas zijn die mensen dun gezaaid.’
U denkt dat cultuur zulke gesprekken kan vergemakkelijken?
'Inderdaad. Ik was pas op een ontzettend flashy party van een kunsthandelaar in Londen ter ere van Steve McQueen, een zwarte Britse kunstenaar die zich vaak beweegt aan de onderkant van de samenleving. Ik vond het een interessante culturele transactie. Daar stonden we dan, in een schitterend, duur huis in Mayfair, met David Hockneys aan de muur, te praten met een man die vertelde dat hij een film gaat maken over Fela Kuti.
Cultuur is bij uitstek geschikt om verschillen hanteerbaar te maken. Het geeft je iets om serieus over te praten. In het Verenigd Koninkrijk praat je niet over zwarte mensen, dat doe je niet. Maar je praat wel over Steve McQueen of over Chris Ofili. Er zijn interessante voorbeelden van mengeling en cross-over van Europese, Amerikaanse en Caribische cultuur, bijvoorbeeld vanuit de muziek. Daar kun je over praten. Het fenomeen zegt iets over onze samenleving, maar het heeft niet direct te maken met economie of politiek.’
IN NEDERLAND TWIJFELEN steeds meer mensen aan het nut van culturele subsidies. Ze beschouwen het als een feestje van de elite op kosten van de belastingbetaler.
'Dat mag zo wezen. Maar als je niet bereid bent om zwarte kunstenaars te ondersteunen, hoe kom je er dan achter wat er leeft in de buitenwijken en de achterbuurten? Kunst is een soort veiligheidsklep, het biedt een kaart van de verwarring, het geeft je een gevoel en een idee van de wereld. Als je daar cultuur niet voor inzet, zul je toch echt een andere manier moeten vinden om er achter te komen wat er eigenlijk gebeurt op plekken waar je nooit komt. Al die mensen die daar verblijven betalen ook belasting, stemmen ook, ze zijn net zo goed burgers.’
In uw tentoonstelling vroeg u aandacht voor het belang van het geloof. Geen onderwerp dat men meteen in verband brengt met Groot-Brittannië.
'Ten onrechte. De opleving van het spirituele is een van de meest verrassende ontwikkelingen van deze tijd. Niets blijkt zo duurzaam in de sociale traditie als het vertrouwen in religie, ondanks alle verandering die de moderniteit heeft opgeleverd. In de jaren zeventig hadden we toch nooit geloofd dat religie en spiritualiteit de belangrijkste aspecten van iemands identiteit zou worden? Onze gevechten gingen over seks, over man-vrouwverhoudingen, over rassenkwesties. Nu staan we mooi te kijken.
De paus komt naar Groot-Brittannië. Het aantal katholieken in ons land is enorm gegroeid vanwege de immigratie. De Ieren komen niet meer, maar de kerken zitten vol. En de paus komt zijn overwinning vieren! Door de immigratie wordt onze samenleving steeds religieuzer, ook al zijn jij en ik dat niet. Deels komt het doordat de wereld en het leven ondoorgrondelijk zijn en altijd ondoorgrondelijk zullen blijven. Dat is het grote onderwerp van John Gray. Er zal altijd mysterie zijn en er zullen altijd onverklaarbare dingen blijven. Mensen hebben behoefte aan het gevoel dat het oké is dat sommige dingen altijd een raadsel zullen blijven. Dat geldt misschien niet voor de elite, die wil geloven dat alles verklaarbaar is. Maar geloof en vertrouwen gaan goed samen. Hoe vind ik gelijkgestemde mensen? Door middel van religie.’
De titel van uw tentoonstelling luidde: vertrouwen in een tijdperk van eenzaamheid. Wie zijn de eenzamen?
'Dat zijn wij zelf. Ik heb de term geleend van E.O. Wilson, een van de grote wetenschappers van onze tijd. Hij heeft het zeer aansprekende idee dat de mensheid, nadat ze alle andere soorten op aarde had overwonnen, last kreeg van een gevoel van eenzaamheid omdat vanaf dat moment alleen wijzelf er nog maar toe deden. De rest waren onze slaven. Ik vind dat een diepzinnige gedachte. Vanuit de joods-christelijke traditie komt het idee dat God de mens heeft geschapen. Dit heeft de weg gebaand voor het idee dat de mens de baas is. Maar je hoeft slechts één blik te slaan op de biodiversiteit om te zien dat dit niet klopt. Als God iets heeft gemaakt, dan heeft Hij alles gemaakt, niet enkel de mens.
Dat is het punt dat E.O. Wilson heeft gemaakt. Niet de planeet is in problemen; wij zitten in de puree. Mensen praten maar over onze kwetsbare planeet, maar de planeet is helemaal niet kwetsbaar, wij zijn kwetsbaar. Ik ben ervan overtuigd dat het gesprek tussen wetenschap, religie, filosofie en ethiek de ontbrekende schakel is om onze huidige toestand te begrijpen. Er zijn maar heel weinig mensen die proberen bruggen te slaan tussen deze verschillende disciplines, en E.O. Wilson is een van hen.
Veel mensen realiseren zich dat niet, maar het zijn nu juist mensen die werken in de wereld van de technologie die zich interesseren voor dit soort ideeën. Ze hebben misschien niet zoveel aandacht voor religie en spiritualiteit, maar ze zijn zeker geïnteresseerd in wetenschap en filosofie. Tim Berners-Lee beschouwt zichzelf als een vrijheidsstrijder - en ik ben dat van harte met hem eens. Hij en zijn maten zijn pleitbezorger van een wereld die tradities bijna per definitie uitdaagt. Ze houden zich bezig met wat ik de kern zou willen noemen van mijn voorstel voor een nieuwe culturele diplomatie: ons helpen om burgers te vertrouwen.’