
MeToo heeft een nieuwe norm gezet, maar een structurele oplossing voor een eeuwenoud probleem is er niet zomaar, tenzij we het driftleven elimineren – en dat kan niet en wil niemand. Daarom is het niet onlogisch te kiezen voor betere rechtsbescherming van slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag, zoals minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid voorstelt in een brief aan de Kamer.
Hij wil naast verkrachting en aanranding als strafbaarstellingen ook ‘seks tegen de wil’ en ‘seksuele intimidatie’ in de wet opnemen. Hiermee wordt de breed gedragen morele afkeuring van seksueel overschrijdend gedrag wettelijk verankerd. Rechtspraak deint immers traag mee met jurisprudentie en de veranderende normen en waarden in de samenleving. In die juridische dynamiek is het wetsvoorstel een volgende stap naar een respectvolle omgang met elkaar op de werkvloer, op straat, in het uitgaansleven, in de zoektocht naar liefdesrelaties of binnen een huwelijk.
De noodzaak ervan dringt zich natuurlijk al langer op. Vijf jaar geleden bleek uit een onderzoek van het Europees Agentschap voor Grondrechten naar seksueel en fysiek geweld in EU-lidstaten dat gemiddeld 33 procent van de Europese vrouwen sinds haar vijftiende hiermee één of meer keren te maken krijgt. Dat Nederland samen met de Scandinavische landen het hoogst scoort (45 procent) betekent niet dat vrouwen hier slechter af zijn dan in macholanden. De hoge score geeft aan dat hoe meer (wettelijke) seksegelijkheid er in een land is, hoe meer de neiging bestaat om seksuele uitingen van mannen als ongewenst te bestempelen. In Nederland is bijvoorbeeld verkrachting binnen het huwelijk sinds 1991 in de strafwet opgenomen. In Zweden moet er toestemming voor seks gevraagd worden, anders heet het dwang. In deze landen worden de grenzen van de lichamelijke soevereiniteit assertiever bewaakt.
Inhoudelijk volgt Grapperhaus het Zweedse model: slachtoffers doen makkelijker aangifte als je dwang of geweld schrapt als randvoorwaarde voor onvrijwillige seks. Nu is dat vaak in de rechtszaal moeilijk te bewijzen, straks is het genoeg ‘als je weet of je op grond van de feiten en omstandigheden behoort te weten dat de seksuele handelingen tegen de wil van de ander zijn’. Maar hoe kun je dat weten, terwijl je hoofd door de hormonen op hol slaat? Als iemand bijvoorbeeld ‘verstijft’ of ‘bevriest’, geen ‘nee’ meer kan uitbrengen. Voor twijfelgevallen geldt straks een onderzoeksplicht. ‘Door bijvoorbeeld de ander te vragen of die het contact wel prettig vindt en wil doorgaan, wordt duidelijk of iemand instemt. Als je je daar niets van aantrekt, kan sprake zijn van strafbaar gedrag’, aldus de uitleg in de brief.
Juristen moeten nou eenmaal (strafbaar) gedrag zien te vangen in universele woorden, maar het klinkt zo wel erg droog en zelfs onrealistisch als het gaat om de verglijdende schaal van passie die doorgaans hoort bij seks. Het is dan ook niet onlogisch dat het wetsvoorstel weerstand opwekt, ook onder juristen. Er is de angst voor een stortvloed van valse aangiftes als de lat voor vervolging van onvrijwillige seks wordt verlaagd. ‘Op deze manier hoef je enkel te bewijzen dat je seks hebt gehad om aangifte te doen’, stelt bijvoorbeeld André De Zutter, rechtspsycholoog aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Het kan de deur openzetten voor misbruik van ‘slachtofferschap’. En haalt een onderzoeksplicht – elkaar bevragen terwijl je niet van woorden houdt tijdens de daad – niet alle jeu uit het bedleven?
Dat is het dilemma: je wil niet dat ‘normaal’ seksueel verkeer spastisch wordt, dat handelingen in een contract worden vastgelegd zodat iederéén op den duur verstijft. Aan de andere kant schreeuwen seksueel machtsmisbruik en seksuele intimidatie om een hardere aanpak. Dan is de rechter in toga te verkiezen boven trial by media, wat dé schaduwzijde is van de MeToo-beweging.