‘Zullen we de toeristische route lopen?’ Altijd als ik in het NOS-gebouw moet zijn – voor radio-interviews – stelt degene die me boven achter het beveiligingspoortje opwacht die vraag.
Toeristische route: ik kende die term aanvankelijk alleen voor als je in Amsterdam via de Wallen terug naar het Centraal Station wandelt. Hier bleek de kleine détour te leiden langs een weelderige kantoortuin, serene vergadertafels en – het heiligste aller sightseeing highlights – de journaalstudio. Kleiner natuurlijk dan ik me de ruimte had voorgesteld, zoals iedereen ‘van de televisie’ ook altijd ‘in het echt’ veel kleiner is. (Misschien is die wetmatigheid te verklaren. Picasso, met zijn één meter drieënzestig, kreeg eens de vraag: ‘Maar Pablo, jij komt toch niets te kort?’ waarop hij woedend uitviel: ‘Jawel, vijftien centimeter!’)
Onwillekeurig ontwikkelde ik bij die journaalstudio een fantasie, die ik bij elke toeristische rondleiding weer wat uitbreidde. Stel nu, dacht ik, dat je tijdens het Journaal de nieuwslezer een pistool tegen z’n slaap drukt en de uitzending overneemt.
Een kinderlijke fantasie natuurlijk, mede aangewakkerd door al die beveiligingspoorten waar je langs moet, en waarbij je je dus automatisch het gevaar gaat verbeelden waar ze tegen moeten beveiligen. Toon me een hek en ik zie iemand die er overheen klimt.
Vorige week bracht iemand mijn verzinsel min of meer in praktijk. Het was een ‘verwarde man’, zoals het versteende label voor zulke individuen is gaan heten, en door mijn verzinsels had ik meteen ergens een ongemakkelijk soort begrip voor hem. Verwarde mannen (m/v) staan natuurlijk aan de basis van alle literatuur. Driekwart van de wereldliteratuur is bevolkt door louter verwarde mannen (m/v).
Deze negentienjarige knul was de grens over gegaan van fantaseren naar handelen, een grens die ik me voorstel als die tussen verbeelden van een hoog gebouw af te springen (ik kijk altijd omlaag en stel me voor waar ik neer zou komen) en het daadwerkelijk doen. Hoeveel verwarring is er nodig om die stap te wagen?
Mijn verhaaltje over de journaalkaper kan ik nu uiteraard niet meer schrijven, en ik had het al min of meer verworpen omdat het een gegeven is dat al in talloze misdaad- en sciencefictionfilms opduikt in allerlei variaties.
In mijn versie had ik een mythologisch grondverfje van menselijke hybris onder de scène aangebracht. Want wie het Journaal kaapt, wordt His Master’s Voice en kan tot de menigte spreken alsof hij God is.
Michel Tournier beschrijft in een autobiografisch essay hoe de tijd dat hij bij de radio werkte hem voorbereidde op het schrijverschap: ‘De heilige huivering die door je heen gaat wanneer je, opgesloten in de geluidsdichte studio, aan het rode lampje ziet dat je in verbinding staat met de “luisteraar” en dat het tijd is om iets te zeggen, is van een zelfde orde – maar directer, heftiger – als het gevoel dat het je geeft om je naam gedrukt te zien in een krant of op een boekomslag.’
Ook Tarik Z. wachtte op die heilige huivering van het rode ‘On Air’-lampje. Tegen de beveiliger mompelde hij nerveus: ‘De dingen die gezegd gaan worden zijn hele grote wereldzaken. Wij zijn zeg maar ingehuurd door inlichtingendiensten en daardoor hebben wij zaken vernomen die de huidige samenleving in twijfel trekken.’
Hele grote wereldzaken. Voor de amateur-Sigmund is het niet heel ingewikkeld. Hier probeert iemand z’n eigen onbeduidendheid te compenseren. Maar in hoeverre verschilt die drang van die van Tourniers heilige huivering? Of van al die schrijvers, onder wie ikzelf, die ook allemaal op hun eigen manier de samenleving in twijfel trekken, zeg maar. Of van al die tv-persoonlijkheden die niets te kort kwamen – behalve vijftien centimeter! – en daarom het studiolicht opzochten?
Een uitzondering is trouwens Ron Fresen, een boom van een vent die ik vaak in mijn buurtsupermarkt boven iedereen uit zie torenen. Nu was hij de hele avond in beeld, al keek ik intussen ook elders. Voor de tweede of derde keer deze maand zat ik urenlang naar dezelfde beelden te turen, zappend tussen verschillende nieuwszenders, sites en schermen. Je hebt de illusie er live bij te zijn, bij de bestorming van de drukkerij, de koosjere supermarkt en de journaalstudio. De heilige huivering aan de andere kant van het rode ‘On Air’-lampje.
Ergens weet je best dat je beter rustig kunt slapen en morgenochtend de samenvattingen kunt zien, waar alle opwinding netjes in reconstructies is gegoten, en toch blijf je zappen, swipen en zoektermen intikken op Twitter met precies die rusteloze onverzadigbaarheid waarmee je een zak snoep leegvreet.
Je kunt je afvragen wie hier nu eigenlijk de verwarde man is.