Bregstein zelf was na de tweede versie van 1984 nog niet tevreden. Hij schrijft dat in toelichting op de nu eindelijk ‘definitieve versie’ die het label Arthaus Musik op dvd uitbracht. Met ook een tweede documentaire over de voorbereidingen van Klemperers Londense afscheidsconcert met het New Philharmonia Orchestra in 1971, samengesteld uit repetitie- en concertbeelden die Bregstein in de Londense Royal Festival Hall opnam toen hij met medewerking van Klemperer aan zijn andere film werkte. Die bijvangst leidde, aangevuld met in 2015 opgenomen terugblikken van orkestmusici en dirigent/pianist Vladimir Asjkenazi, tot de nu eveneens complete zusterdocumentaire The Last Concert. Als bonus biedt Arthaus op twee cd’s de belabberd klinkende maar historische opname van Klemperers afscheidsconcert met Beethovens ouverture König Stephan, Beethovens Vierde pianoconcert en een langzame, nuchter intense Derde Symfonie van Brahms.

De beeldindrukken hakken erin. Zie de manisch-depressieve Klemperer – de geestigste dirigent ooit – in The Last Concert zijn zwanenzang inzepen, 86, moeilijk sprekend, vermagerd en verzwakt na een bizar ongemakkelijk leven vol pech, kwalen en ongelukken. Hitlers Machtübernahme, waarvoor hij als jood in 1933 uit zijn vaderland Duitsland via via naar de Verenigde Staten vluchtte. Een hersentumor en de daaropvolgende operatie, die hem deels verlamde en fysiek zo tekende dat de muziekwereld ten onrechte geen cent meer om hem gaf. De brand in zijn hotelkamer, die vijftien procent van zijn lichaam verwoestte. Intussen zijn miraculeuze renaissance vanaf de jaren vijftig, toen hij de leiding kreeg over het Philharmonia, waarmee hij voor emi een reeks hoog aangeschreven opnamen van voornamelijk Duitse klassieken maakte; in vloeibaar staal geweekte Beethovens, Bruckners en Mahlers.

Ze agenderen de vraag naar het geheim van Klemperers musiceren, dat altijd iets ongezeglijks heeft gehouden. Bij Toscanini hoor je virtuoze agressie, bij Karajan hedonistische verleidingskunst, bij Celibidache een mystiek gloeiende traagheid. Klemperer epateert nooit. Hij schenkt een schonkige, bemoste onverzettelijkheid, een kale harde waarheid uit verweerd fluweel en ongepoetst koper, een tragisch naspel van de negentiende eeuw waarin hij geboren werd toen Brahms en Bruckner nog in leven waren; zijn eerste aanbevelingsbrief als jonge musicus kreeg hij van Mahler. Zijn Brahms is Duits en groot van geluid maar niet romantisch week en nergens ‘schoon’, een onuitgeslapen karakterkop met waakzame ogen. Wat de oude Klemperer met zijn onleesbaar wapperende armen des te sterker overbrengt zijn het gewicht en de diepte van de grote cultuur die hem voortbracht en had willen vernietigen. In de repetitiefragmenten en het eerste deel van de Brahms-symfonie is te zien hoe het orkest ondanks de warrige slag van de 86-jarige dirigent feilloos samenspeelt. Zijn presentie is zo sterk dat strijker en publicist Antony Beaumont, later bezorger van Klemperers brieven, in The Last Concert de conclusie trekt dat ‘something was telling me and the orchestra what he wanted’, en dat dat iets samenvalt met wat de muziek wil. Het lijkt me goed verwoord. Zien is geloven.