De fraaiste boeken zijn waarschijnlijk ook de minst gelezene. Statig rijzen ze op in de boekenkast, veelal in meerdere vrijwel identieke banden naast elkaar. Verzamelde Werken vooral gericht op de streling van het oog. Ze rusten in zichzelf en worden liefst ook met rust gelaten. De bezitter zou ze ter hand kunnen nemen; het hele oeuvre van de bewonderde schrijver is in een uitputtende virtualiteit onder handbereik. De belofte is er, de inlossing is nog slechts een kwestie van tijd en wil.
Een aantal jaren geleden kocht ik in één keer de complete Russische Bibliotheek, waaruit ik tot nu toe één verhaal van Tolstoi gelezen heb. De rest staart mij vanaf de bovenste plank van mijn boekenkast streng aan, met een onuitgesproken verwijt dat bij nader inzien nogal dubbelzinnig is.
Want het is niet alleen het verzuim dat mij door die ruggen wordt ingewreven. Het is ook het loutere bezit dat een licht gevoel van onbehagen oproept. Juist in hun ostentatieve schijn van eruditie loochenen Verzamelde Werken met hun aanwezigheid elke werkelijke intellectuele of literaire belangstelling.
Wat deze ingebonden oeuvres naar voren schuiven is hun volledigheid. Maar de echte lezer maalt daar niet om. Hij wil De dood van Iwan Iljitsj lezen, niet de schrijver verpletteren onder zijn uitputtende vraatzucht, zoals die van de Autodidact uit Sartre’s Walging. Zo’n would-be erudiet wil niet lezen, maar gelezen hebben – voornamelijk om dat aan zijn omgeving te laten blijken.
Toegegeven, die ondeugd van de literaire nouveau riche is mij niet vreemd. Geworteld in de veroveringszucht van mijn jeugd, die wist dat er een continent moest worden blootgelegd dat niet als vanzelfsprekend was gegeven, heeft hij zich nooit helemaal de nonchalance kunnen eigen maken die de geboren cultuurmens kenmerkt. Precies in die verbetenheid laat hij zien een vreemdeling in het Jeruzalem van de letteren te zijn – en altijd een beetje te blijven.
Hij koopt verzamelde werken, als de belichaming van dat doel, waaraan hij dagelijks vanaf de boekenplanken wordt herinnerd en waarvan hij de voltooiing als het ware kan uitrekenen. Ook Sartre’s Autodidact wist precies hoeveel jaar hij nog nodig had om de Gemeentebibliotheek tot aan de laatste band te hebben uitgelezen.
Zo houden de illusies elkaar in stand. Het Verzameld Werk toont bij voorbaat de eruditie van zijn bezitter, die het nog niet gelezen heeft. De volledigheid ervan is de zichtbare neerslag van de ambitie van de man of letters die hij nooit zal worden, want de échte erudiet voelt de aandrang daartoe niet. En tenslotte blijken ook de Werken zelf een illusie, want welk oeuvre kan er ooit op bogen definitief compleet te zijn?
Borges is, zoals zo vaak, het beste voorbeeld. Zijn Obras completas staan zes banden dik in mijn kast. Maar daarnaast rijgen de aanvullende deeltjes zich aaneen. Van Borges’ jeugdwerken wordt zo af en toe iets teruggevonden en uitgegeven: berucht zijn de titels die nog altijd spoorloos verdwenen blijven. Wat is er compleet aan dit verzamelde werk? Het is alsof Borges die illusie al loochende in zijn verhalen, waarin spooktitels en losse delen uit verloren gegane encyclopedieën de mooiste beschouwingen voortbrengen.
Het volledig werk is een illusie – want wat zou er allemaal niet onder vallen? Het verdwenen artikel over de melodieën van de Nambikwara-muziek dat Claude Lévi-Strauss ooit geschreven moet hebben maar door een redacteur in een taxi werd vergeten: hoort dat nog tot het werk van de auteur? Dan zou dat alleen al daarom gedoemd zijn tot eeuwige onvolledigheid. Zelfs als dat manuscript ooit nog eens zou opduiken, is er zo veel dat onherroepelijk verloren is gegaan. De kladjes van de schrijver, de voorlaatste versie van zijn boek, de talloze variaties.
Een werkelijk volledige uitgave vormt tegelijk het einde van de leesbaarheid, zoals de Oeuvres complètes van Georges Bataille bewijzen – en zelfs díe blijken niet alles te bevatten wat hij ooit geschreven heeft. Tekstkritische uitgaven die tot op de komma alle varianten van het werk vermelden, verliezen zichzelf tenslotte in onleesbaarheid.
Want ook zij zijn er niet voor bedoeld gelezen te worden. Raadplegen kun je ze eventueel, als een handboek. Maar hun lot is voornamelijk de sluimering in de instituutsbibliotheek, waar ze zelden nog iemand onder ogen komen. In hun eenzaamheid imponeren ze niemand meer met hun verpletterende volledigheid. Zelfs hun anonieme bezitters weten zij niet meer aan zich te verplichten met een literair kwaad geweten. Zij kopen de roman vrij, die opnieuw om wille van zichzelf kan worden opgeslagen. Zij laten de lezer eindelijk met rust.