
De afgelopen jaren zijn er enkele grote Engelstalige romans verschenen die in Amsterdam spelen: The Fault in Our Stars, The Goldfinch, A Widow for One Year. Aan dat rijtje kan nu Bernard MacLaverty’s Midwinter Break worden toegevoegd. De Noord-Ierse auteur (1944), bekend van romans als Cal, Lamb en het voor de Booker Prize genomineerde Grace Notes, schreef met het boek zijn eerste roman in zestien jaar.
MacLaverty woont al veertig jaar in Schotland, zijn vrouw en hij ontvluchtten Noord-Ierland ten tijde van The Troubles, en brachten in Glasgow hun kinderen groot. Hoofdpersonen van Midwinter Break zijn Stella en Gerry, een katholiek Noord-Iers echtpaar dat van Belfast naar Glasgow vlucht ten tijde van, jawel, The Troubles. Hun kind is inmiddels volwassen, zelf getrouwd, naar Canada verhuisd (de diaspora gaat voort), vader geworden, en Gerry, voormalig architect (van de tweede rang, zoals hij zelf zegt) en Stella, voormalig lerares, zijn met pensioen. Ze gaan vier dagen naar Amsterdam. Het zijn jonge mensen die oud zijn geworden, veteranen van het leven die een andere, soms haast archaïsche blik hanteren. Als ze met z’n tweeën over het vliegveld lopen zegt de een tegen de ander: ‘Onze ouders zouden nooit geloofd hebben dat tapijt ooit bij kilometers zou worden gelegd.’
Hoe een huwelijk gaat – elke relatie – is vaak een kwestie van perspectief. MacLaverty lost het probleem van deze subjectiviteit op door om en om bij Stella en Gerry te zijn: haar zachte ‘ze zei goedenacht en ging naar bed’ wordt zijn dwingende ‘“Goedenacht, vergeet je niet dat we er vroeg uit moeten?”’.
MacLaverty schrijft over Ierland, ouder worden, familie, over the stuff of life dus – en hij heeft aan zo’n enkele dialoog genoeg om de spanning tussen het echtpaar voelbaar te maken, de onzekerheid die ook na bijna vijftig jaar nog in een relatie zit, de irritatie, de (onterechte) vanzelfsprekendheid waarmee Gerry Stella in zijn leven beziet. Het begin van het boek zit vol met fijnzinnige scènes, die niet alleen de emotionele nabijheid van de twee karakters tot stand brengen, maar ook die van de lezer, die de twee kanten van het verhaal leert kennen, met een intimiteit die aan de roman is voorbehouden.
Gerry en Stella zijn import-Schotten: elke cent die ze uitgeven is er een te veel. Stella zet de verwarming de nacht voor het vertrek naar Amsterdam al uit, Gerry vloekt en tiert als hij zijn shampoo en conditioner moet weggooien op het vliegveld. (Maar in Amsterdam nemen Stella en Gerry van het Centraal Station de taxi naar hun hotel, en MacLaverty schrijft niks over de kosten daarvan.) Later vliegt er ineens een meeuw voorbij en denkt Gerry dat je zonder die vogel bijna zou vergeten ‘dat Amsterdam aan de Noordzee ligt’, weet hij als architect niet waarvoor de hijsbalken aan de panden zijn, eten ze aan het Amstel Canal – niet de Amstel River – en kopen hun tramkaartjes bij de automaat bij een tramhalte. Hier klopt niks van. Een roman is een willing suspension of disbelief, niet alleen voor de gebeurtenissen, maar voor het hele gegeven: een boek is verzonnen. Maar als de topografische details niet kloppen, is het voor de Nederlandse lezer soms lastig de overgave vast te houden. Gelukkig komt MacLaverty steeds dichter bij de verwijdering tussen Gerry en Stella, die Gerry pas laat doorheeft: hij, die de hele tijd drank scoort en naar binnen giet, en zij, die juist op zoek gaat naar verbinding met de wereld.
Zo is de roman ook een ideeënroman, geen droge pseudofilosofische kost, maar een van een harde botsing tussen wereldbeelden: de katholiek versus de alcoholist, of: de idealist versus de cynicus. Nadat een teute Gerry in de douche is gevallen – een fantastische scène, en een die je niet zo snel in een roman terugvindt – wordt duidelijk dat Stella Gerry lang naast zich heeft geduld – maar er nu klaar mee is.
In het verleden, in Noord-Ierland, is iets gebeurd waardoor Gerry en Stella zijn gevlucht: een ongeluk. In heel natuurlijk verweven flashbacks wordt duidelijk wat dit ongeluk was. Er is een indrukwekkende Gerry-scène in Belfast op Bloody Friday, de dag dat er twintig bommen afgingen, gevolgd door Stella’s – niet direct verwante – herinnering aan haar opname in een ziekenhuis. Gerry en Stella blijken getraumatiseerde oorlogsslachtoffers te zijn, vluchtelingen. Gerry’s overlevingsmechanisme is de alcohol: ‘Drank maakt alles gemakkelijker’, zegt hij. Voor Stella is het haar geloof, en aan de verdwaalde kogel die haar zwangere buik treft hangt een Graham Greene-achtig plot over een gelofte van een leven van dienstbaarheid. De achterliggende reden van hun bezoek aan Amsterdam: Stella wil kijken of ze in het Begijnhof kan gaan wonen. Ze heeft plannen gemaakt voor de laatste tien, twintig jaar van haar leven – plannen waar Gerry niet in voorkomt. Plannen om haar gelofte in te lossen. Maar wat blijkt? Het Begijnhof is sinds de jaren zeventig al geen begijnenhof meer maar een appartementencomplex voor vrouwen die jonger zijn dan Stella – de wachtlijst is vijf jaar, en Stella is te oud.
Zo lijkt Stella’s plan net zo onverenigbaar met de werkelijkheid als Gerry’s wereldbeeld onverenigbaar lijkt met het hare: Gerry hekelt haar geloof, maakt het constant belachelijk, ergens zegt hij: ‘Ja, ik gun je jouw waarheid, maar je moet me mijn waarheid ook gunnen, de waarheid’. Bij een bezoek aan het Anne Frankhuis botsen zijn spot en haar geloof het hardst op elkaar. Is het leven van Anne Frank een reden tot liefde of cynisme? Het einde, natuurlijk, is mismoedigmakend, maar tot die tijd was Anne een baken van hoop. Het is een van de weinige literaire scènes die een meerwaarde krijgen door de achtergrond van het Anne Frankhuis: ineens gaat het boek ook over eenieders wereldbeeld en het lijden van anderen daarin – over hoe mensen elkaar zien, niet alleen in een relatie, maar ook daarbuiten. ‘We zijn niet verantwoordelijk voor iedereens verdriet’, zegt Gerry. ‘Dat is de enige weg vooruit’, is Stella’s antwoord.
Het boek eindigt op Schiphol. Met een The Dead-achtige sneeuwstorm, en twee innerlijke monologen van Stella en Gerry die daarna in een dialoog weer tot elkaar proberen te komen. Een relatie, zo blijkt, is hard werken – ook na vijftig jaar.