
Op zaterdagochtend is het stil in het oude militaire ziekenhuis van Lissabon, alleen in de verte klinkt zachte muziek. De zevende verdieping van het gebouw is omgebouwd tot repetitieruimte. Daar oefenen zeven meisjes, met cello’s ingeklemd tussen de benen en violen onder de kin. Een meisje zit achter de piano. Het oudste en meest ervaren meisje, Sevinch, staat voor de groep en tikt het ritme op een lessenaar.
‘Jek-we, doe-we, jek-wa, doe-we, ee-ne twee-je’, telt ze. ‘Goed luisteren, we proberen het opnieuw. Jek-we, doe-we.’ De piano zet in, gevolgd door de cello’s. ‘Nee nee, stop’, roept ze. Ze zijn Darakht ffarwardeen aan het oefenen, een traditioneel Afghaans lied. Sevinch zingt de melodie voor en vraagt de meisjes het lied op TikTok op te zoeken en er vaak naar te luisteren. Terwijl Sevinch de melodie zingt, slaat de pianiste de toetsen. ‘Nee, niet meteen meespelen, eerst goed het ritme voelen.’
Sevinch herinnert zich nog goed hoe moeilijk ze het zelf ooit vond om met de viool zuivere noten te spelen, de strijkstok vloeiend te bewegen en de maat te houden. De meisjes moeten naar haar luisteren en beter hun best doen, vindt ze.
De meisjes maken deel uit van het Afghaanse orkest Zohra, dat onderdeel is van Anim, het Afghanistan National Institute for Music, opgericht door Ahmad Sarmast. In 2014 klopten vijf meisjes bij hem op de deur, ze wilden hun eigen ensemble oprichten. In korte tijd groeide het kleine ensemble uit tot een heus orkest met meisjes in de leeftijd van twaalf tot rond de twintig. Met tournees door Zwitserland, Duitsland, Engeland, Portugal en Australië was het orkest een voorbeeld van de emancipatie in Afghanistan.
Een meisjesorkest was bijzonder in Afghanistan. Het land heeft een rijke muziektraditie, maar het schrikbewind van het eerste Taliban-regime (1996-2001) had diepe sporen nagelaten. Muziek maken en zelfs ernaar luisteren was in de ogen van de Taliban haram en daarom verboden. Muziekinstrumenten werden verstopt, muzikanten ontvluchtten het land, meisjes en vrouwen werden uit het openbare leven verbannen. Het orkest gaf de meisjes hun plek in het culturele leven terug.
Nu, een jaar na de herovering van Kaboel door de Taliban, dragen vrouwen weer boerka’s en zijn ze vrijwel uit het straatbeeld verdwenen. Meisjes mogen niet meer naar school. Op religieuze shura’s na is muziek weer verboden.
De leden van Zohra en de muziekschool konden op het laatste moment naar Portugal vluchten. Hier proberen ze, ver weg van hun familie, hun leven weer op te pakken. Binnen maar ook buiten het orkest, want de dromen van de orkestleiding en de meisjes lopen lang niet altijd parallel.


Als op 15 augustus 2021 de Taliban de hoofdstad binnentrekken, is Sevinch muziek aan het opnemen. Een medewerker van het opvanghuis waar ze woont, komt haar in paniek in de muziekschool waarschuwen. ‘Je moet meekomen, we moeten nu weg. De Taliban hebben de stad overgenomen en ze kunnen elk moment hier zijn.’ Sevinch wil de opname afmaken, ze voelt dat dit haar laatste kans is, maar veel tijd is er niet meer. Zij en de andere meisjes van het opvanghuis laten hun instrumenten achter en vertrekken.
Orkestlid Rabia gaat precies de andere kant op. Overal ziet ze Taliban-strijders, makkelijk te herkennen aan hun lange haren, baarden, traditionele kleding en geweren. De chaos op straat is groot, winkels worden gesloten en mensen rennen in paniek rond. Ze brengt haar muziekinstrument, de traditionele Afghaanse rubab, naar de muziekschool. Rabia houdt van haar rubab, van de klank, van de uiterlijke schoonheid, van het plezier om het instrument te bespelen en van de kansen die het instrument haar biedt om de wereld te ontdekken.
De rubab is opeens weer gevaarlijk geworden, het instrument mag in het opvanghuis niet door de Taliban gevonden worden. In het huis worden tekeningen van de muur getrokken, bladmuziek wordt verscheurd. Iedereen moet snel zijn spullen pakken, de meisjes moeten daar weg. Mochten de Taliban aan de deur komen, dan roept een huis vol meisjes vragen op. De angst is groot dat ongetrouwde jonge vrouwen meegenomen zullen worden als potentiële Taliban-bruiden.
Op de tweede verdieping in het oude Portugese ziekenhuis zit Sevinch op haar bed. In de kamer die ze deelt met een ander meisje staan twee bedden, een tafel met stoelen en twee koffers. Het ziekenhuis is lange tijd geleden gesloten, de verlaten sfeer is nog voelbaar in het gebouw. Alleen tijdens de covid-pandemie werd het even geopend als noodhospitaal.
Naast het bed van Sevinch staat een foto in een wit lijstje: het orkest tijdens de eerste internationale tournee in Zürich. Ik gaf haar die foto in 2017, toen ik een reportage maakte over Zohra en meereisde met de tournee. ‘Dit is een herinnering aan goede tijden en aan mijn vriendinnen die niet meer hier bij me zijn’, vertelt ze. ‘Toen ik in augustus vorig jaar halsoverkop ons tehuis moest verlaten heb ik veel achter moeten laten, maar deze foto moest en zou mee.’
Kaboel was de laatste jaren een bange stad, de Taliban zaaiden terreur met hun bomaanslagen. Alle mogelijke doelwitten, zoals overheidsgebouwen, ambassades, rechtbanken, internationale organisaties en het parlement verdwenen achter hoge muren en dichte poorten. Zo ook de muziekschool en het opvanghuis waar veel van de meisjes uit het Zohra-orkest woonden.
Sevinch komt uit Mazar-i-Sharif. Haar moeder is lerares en haar vader fabrieksarbeider. ‘Mijn moeder stuurde mij naar Kaboel voor een opleiding’, vertelt ze. ‘Ik was acht jaar oud en in veel delen van Afghanistan moeten meisjes als ze thuis wonen alle huishoudelijke taken op zich nemen, maar mijn moeder wilde iets anders voor mij. Ze wilde dat ik een kans zou krijgen op een beter leven.’
Haar vader nam huilend afscheid, vertelt ze. ‘Mijn moeder liet niks merken. Later heb ik gehoord dat ze dagenlang thuis gehuild heeft.’ Dat ze muzikant werd, vond haar vader in eerste instantie erg lastig. Volgens conservatieve opvattingen is muziek door vrouwen haram. Uiteindelijk heeft ze haar vader weten te overtuigen dat het om serieuze muziek gaat en niet om onzedelijk vermaak.
Buiten het gezin weet echter niemand in Mazar-i-Sharif dat Sevinch eerste violist is in een meisjesorkest. ‘Ik probeer mijn moeders droom waar te maken’, vertelt ze. ‘Mijn moeder kwam naar Kaboel en ik heb voor haar gespeeld. Ze was blij en trots en dat maakt mij heel gelukkig.’


Ahmad Sarmast zit tijdens de Taliban-verovering als verdoofd voor de tv. Hij is bij zijn gezin in Australië en is stomverbaasd over de snelle opmars. Al snel gaat hij bellen met friends in high places. ‘Ik moest iedereen eruit zien te krijgen.’
Sarmast richtte de muziekschool in Kaboel op nadat hij in 2008 uit ballingschap was teruggekeerd in Afghanistan. Zijn vader is zijn grote voorbeeld. Afkomstig uit een arm gezin groeide hij op in een weeshuis en ontwikkelde hij zich tot de grootste Afghaanse trompettist en orkestleider van zijn tijd. Dit tegen de wens van zijn familie in.
Als het Afghaanse ministerie van Onderwijs Sarmasts plan voor een muziekschool goedkeurt – een plek waar jongens en meisjes zich samen, ongeacht hun etnische achtergrond en sociale maatschappelijke positie, muzikaal kunnen ontwikkelen – twijfelt hij geen moment. De school groeit uit tot een internationaal succes, maar daar is niet iedereen in Afghanistan blij mee. In 2014 overleeft Sarmast een zelfmoordaanslag door de Taliban.
Nu loopt de gehele school gevaar. De dagen na 15 augustus staat de telefoon roodgloeiend. Makkelijk is het niet om een grote groep muzikanten, leraren en begeleiders het land uit te krijgen. Voor iedereen moet asiel worden aangevraagd, een paspoort worden geregeld – en hoe krijg je iedereen op tijd op het vliegveld?
Verschillende landen, ngo’s en bekende individuen – popsterren bieden zelfs aan een vliegtuig te sturen – willen zich vooral voor het meisjesorkest inzetten. De hele muziekschool is lastig. ‘Maar iederéén liep gevaar’, zegt Sarmast, ‘en ik wilde de groep bij elkaar houden.’
Portugal biedt uitkomst. Het land wil niet alleen de hele groep opnemen, het biedt ook hulp aan bij het voortzetten van de muziekschool en het meisjesorkest.
Uiteindelijk is Portugal bereid de gehele muziekschool, inclusief het Zohra-orkest, asiel te verlenen. ‘En ze beloofden ons te ondersteunen met het opzetten van Afghaanse muziekeducatie’, vertelt Sarmast. ‘Zo kunnen we de rijke Afghaanse muziektraditie levend houden.’


Op 28 augustus staan zeven bussen voor de poort van het vliegveld van Kaboel. 273 leden, studenten en werknemers van de muziekschool hebben afscheid genomen van hun dierbaren en met één koffer per persoon staan ze op het punt het land te verlaten. Er is hun verzekerd dat de poort voor hen zal opengaan.
Rabia, Sevinch en Zeenat zitten in een van de bussen. De veertienjarige celliste reist samen met haar jongere broertje. De hitte in de bussen is inmiddels ondraaglijk. Er is niet genoeg water en eten. Buiten duwen mensen zich tegen de bus aan en smeken om meegenomen te worden. Na zeventien uur wachten belt Sarmast vroeg in de morgen vanuit Australië om te waarschuwen voor een op handen zijnde bomaanslag. De bussen keren om en rijden naar een hotel. Kort daarop klinkt uit de richting van het vliegveld een enorme explosie.
Twee weken later geven de Taliban na bemiddeling vanuit Qatar toestemming voor vertrek uit Afghanistan. Ze zullen eerst naar Doha reizen en dan door naar Portugal. Deze keer heeft Zeenats oom besloten om de kinderen niet meer alleen te laten gaan. Hij is in de familie degene met een paspoort. ‘Twee minderjarige kinderen alleen in een onbekend land’, zegt hij, ‘dat lijkt me geen goed idee. Wie gaat er voor ze zorgen als het misgaat? Ik heb de keuze gemaakt dat Zeenat muziek ging maken, het is mijn verantwoordelijkheid en zorg dat het haar goed gaat.’ Hij laat zijn vrouw en twee kinderen in Afghanistan achter.
In een hotel vindt de incheck plaats. Een hotelmedewerker helpt een Taliban-strijder met het lezen van de reisdocumenten. Onrustig schuifelt Sevinch naar voren. Ze weet dat de datum in het paspoort verlopen is, maar hoopt dat ze haar toch zullen doorlaten. Als ze aan de beurt is, kijkt de werknemer in het paspoort en laat haar uit de rij halen. Ze draait zich om naar een vriendin waarvan ze weet dat die ook een verlopen paspoort heeft en gebaart haar dat het niet gelukt is. Het meisje zwaait vrolijk terug. Pas als ook zij uit de rij gehaald wordt, begrijpt ze wat Sevinch bedoelde. Afscheid nemen van de rest zit er niet in. Met een zweep worden ze door de Taliban het hotel uit geslagen. Een maand later mag ze alsnog naar Portugal vertrekken.

Op de tweede verdieping in het militaire ziekenhuis heeft Rabia haar kamer aan het einde van de gang. Het is warm. Er klinkt een klop op de deur. Een medewerkster van het Rode Kruis steekt haar hoofd om de deur. ‘Je thermostaat staat weer te hoog, wil je die lager zetten?’ vraagt ze en ze wijst naar het papiertje op de deur met de huisregels. ‘Het is beter dan toen we hier in december aankwamen’, zegt Rabia, ‘maar ik heb het nog steeds de hele tijd koud.’
De rubab-speelster is broodmager. Ze heeft een kamer voor zichzelf en vindt dat erg prettig. ‘Ik heb me teruggetrokken van de rest’, vertelt ze. ‘Er wordt te veel gekletst en ik vind het fijn om op mezelf te kunnen zijn. Ik moet nadenken over wat ik met mijn leven ga doen. Ik wil een betere toekomst en meer zelfstandigheid.’
Ze is altijd onderdeel geweest van een groep, zegt ze. ‘Of het nu het weeshuis was of het Zohra-orkest, er werd mij altijd verteld wat ik moest doen. Ik heb nooit geleerd om voor mezelf te zorgen, en daar is het nu tijd voor. Als ik voor mezelf kan zorgen, dan kan ik dat ook voor mijn familie, die is achtergebleven in Afghanistan. Ze hebben me hard nodig.’
Ze koos voor het spelen van de rubab om de stem van de Afghaanse vrouwen in de wereld te laten klinken. ‘Ik wilde laten zien dat er in Afghanistan meer is dan oorlog, verwoesting en armoede. Ik was onderdeel van de eerste groep Afghaanse vrouwelijke muzikanten die de wereld via de muziek kon laten zien dat we bestonden.’
Tijdens de corona-pandemie overleed Rabia’s vader, niet aan covid maar aan een hartafwijking. Voor behandeling zou hij naar Pakistan gaan, maar de quarantaine en het reisverbod maakten dat onmogelijk. Haar familie komt uit een dorpje in Nooristan, een afgelegen en arm gebied. Het was haar vader die altijd achter haar keuze voor de muziek stond en haar verdedigde, ook op het moment dat andere families in het dorp naar hem toe kwamen en zeiden dat ze moesten vertrekken. Hij zou geen moslim zijn omdat hij zijn dochter muziek liet maken.
Maar hij gaf geen krimp. ‘Het is mijn familie, mijn dochter, mijn zaak. Jullie kunnen maar beter je eigen kinderen in de gaten houden’, zei hij. Rabia kan niet goed inschatten wat de consequenties voor haar moeder als weduwe zullen zijn als de Taliban te weten komen dat haar dochter een muzikante is in ballingschap. Daarom speelt Rabia voorlopig niet meer.


Negen meisjes bewegen langzaam op de muziek. Via het Rode Kruis is er een danseres gekomen om met de meisjes te werken. ‘Voel het in je lichaam’, zegt ze. Zeenat kijkt verlegen om zich heen. Ze is niet de enige die niet goed weet hoe te beginnen. Onwennig zet ze een paar stappen. ‘Doe jullie ogen maar dicht’, zegt de juf, ‘en we spreken af dat niemand stiekem gluurt.’ De meisjes sluiten hun ogen. Eerst langzaam en dan steeds sneller bewegen ze op de muziek. Zeenat is als een vlinder die uit haar cocon kruipt en haar vrijheid vindt. ‘Doe nu jullie ogen maar weer open’, zegt de danseres, en ineens is de vlinder verdwenen en kijkt ze met een verlegen glimlach om zich heen.
Zeenat deelt haar kamer met haar jongere broertje en haar oom Fahim. Hij zit aan een tafel met een boekje Hoe leer ik Portugees. Fahim is een gestudeerd man, ingenieur, maar in Kaboel runde hij een groentewinkeltje. De veertienjarige celliste verloor haar vader, een taxichauffeur, bij een bomaanslag in 2017. De oom laat een filmpje zien op zijn telefoon. We kijken naar een tankwagen die de hoek omdraait de ambassadewijk in, de zogenoemde groene extra beveiligde zone. Een oorverdovende knal volgt. De vrachtwagen bleek vol te zitten met explosieven. We zijn stil tot we het hartverscheurende gehuil van Zeenat horen. De verslagenheid op het gezicht van haar oom is groot en haar broertje zit er stilletjes bij. De pijn van Afghanistan is met een dreun een oude ziekenhuiskamer in Lissabon binnengedrongen.
Officieel is Zeenats vader nooit gevonden. Eerst was er nog de hoop dat hij met zijn taxi de stad uit was, maar na een paar dagen werd duidelijk dat hij zich op de verkeerde plek had bevonden. Een jaar na de aanslag kondigt Zeenats moeder aan dat ze nog jong is en opnieuw wil trouwen. Ze vertrekt, haar kinderen achterlatend bij haar zwager.
Via een ngo komen ze op de muziekschool. Fahim staat hier volledig achter. Een nieuwe omgeving waar mensen open van geest zijn en waar jongens en meisjes samen heen kunnen, lijkt hem voor zijn nichtje en neefje een goede omgeving. Muziek is de taal waarmee je je emoties kunt uitdrukken. Het geeft kracht, en met wat de kinderen hebben meegemaakt leek hem dat nodig. Het blijkt een schot in de roos. Als Zeenat muziek maakt, vergeet ze de wereld om haar heen en creëert ze haar eigen universum waar ze haar familie in gedachten mee naartoe neemt. Het is haar droom om een goed celliste te worden en haar familie trots en gelukkig te maken.


Op haar kamer in Lissabon wijst Fazila naar een foto aan de muur, een met de hand ingekleurd portret van een modern uitziende vrouw. ‘Dat is mijn moeder, verpleegster in een militair ziekenhuis.’ Op de foto ernaast staat haar vader. ‘Hij was de directeur van de muziekafdeling van het nationale tv-station, mijn broer werkte bij het ministerie van Defensie. Ze hebben hun huis verlaten en zijn ondergedoken. Ze zijn alles in één klap kwijt. Ze hebben geen werk meer, geen huis, geen geld.’
Fazila, een van de eerste vrouwelijke rubab-spelers uit Afghanistan, komt uit een hecht gezin. Ze voelt de druk om voor hen te zorgen. Het maandelijkse zakgeld dat ze ontvangt, 150 euro, gaat voor het grootste deel naar haar ouders, zodat ze in ieder geval kunnen eten. De huur voor de woning in Kaboel is al maanden niet betaald.
Het eten dat het Portugese Rode Kruis verstrekt, is karig. Vandaag pasta zonder saus met drie gehaktballetjes erop, gisteren gekookte rijst met wat zwarte bonen, elke dag vergezeld van een droog bakje sla. Af en toe gunt Fazila zich een noedelsoepje om maar niet een maaltijd uit de gaarkeuken te hoeven eten. Naast wat beltegoed en reisgeld durft ze niet meer uit te geven. ‘Mijn ouders hebben alles wat ze hadden verkocht, eerst de dure dingen zoals sieraden, toen de meubels, daarna de tapijten. Eén groot tapijt hebben ze gehouden zodat ze niet op de koude kale vloer hoeven te zitten.’ Zachtjes huilend laat ze een foto zien van twee kleine kinderen, haar neefje en nichtje, die op een stukje tapijt tegen de muur zitten.
Ze ziet niet in hoe ze met het beetje geld dat ze krijgt haar toekomst in Portugal kan opbouwen. ‘Ik ben op straat in het centrum van Lissabon gaan spelen om wat extra’s te verdienen. Ik had veel toeschouwers, maar na een hele ochtend spelen had ik nog geen euro verdiend. De mensen in Portugal hebben het zelf al zwaar genoeg om rond te kunnen komen.’ Ze ziet eerder een toekomst in Duitsland. Daar heeft ze al gespeeld en ze heeft er contacten. Maar illegaal daarnaartoe gaan, zoals anderen al hebben gedaan, wil ze niet. Ze hoopt op een kans om daar verder te studeren en te werken.
Meer orkestleden blijken vertrekplannen te hebben. De hoop is dat het in een rijker Europees land makkelijker zal zijn om een nieuw leven op te bouwen. Het leren van de Portugese taal valt tegen. Het blijkt moeilijk, en met de paar uurtjes les die de volwassenen per week krijgen, gaat het uiterst langzaam. Maar vooral de onduidelijkheid over hun toekomstkansen draagt bij aan het vertrek.
‘We hebben hier een taak’, vindt echter directeur Sarmast. ‘Portugal is het land waar we onze muzikale traditie in stand kunnen houden.’ Het is nu zwaar, erkent hij. ‘Maar we moeten elkaar vast blijven houden.’
Op zaterdag komt een appje binnen. Het is Rabia: ‘Hi sweetheart, I’m now in Clermont-Ferrand.’
Dit verhaal is mede mogelijk gemaakt met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het NVF-Fonds