Floortje Zwigtman is een opmerkelijk en onverschrokken auteur. Drie jaar geleden schreef ze het met een Gouden Uil bekroonde, gedurfde Wolfsroedel, een omvangrijk epos vol geweld dat verhaalt over de vijftiende-eeuwse broers Vlad Tepes (bekend als Dracula) en Radu, door Judith Eiselin indertijd omschreven als «misschien wel het bloedigste jeugdboek ooit». Dit jaar verscheen het eveneens gedurfde en dikke Schijnbewegingen (eerste deel van een tweeluik in wording) dat in alles – setting, plot, opbouw en verwijzingen naar de wereldliteratuur –, behalve de taal, een heel on-Nederlandse (jeugd) roman is en daardoor onvergetelijk.

Schijnbewegingen is een Bildungs roman, psychologische thriller en historische vertelling ineen, waarin fictie en historische werkelijkheid subtiel dooreen gevlochten zijn. Maar Schijnbewegingen is bovenal een op moderne wijze – want naakte feiten en wrede details schuwt Zwigtman geenszins – vertelde dickensiaanse roman, die zich volledig afspeelt rond 1894 in het Victoriaanse Londen van Oscar Wilde, de beroemdste homoseksueel uit de literatuur.

Samen met Zwigtmans zestienjarige homoseksuele protagonist Adrian Mayfield, die is geboren in het volkse Oost-Londen, getogen in de theater wereld, vertroeteld door een drankzuchtige vader en door een ambitieuze moeder in de maatschappij vooruit geduwd, krijg je een voortreffelijk inzicht in de broeierige Victoriaanse demi-monde van romantisch aristocratische kunstenaars, journalisten, dandy’s, decadenten en jonge homo hoeren, die intellectuele en sociale grandeur uitstraalde, maar waar in werkelijkheid bedrog, corruptie en intriges aan de orde van de dag waren.

Adrians verhaal draait om deze schijnwereld, om de «Olympus van het Londense godenpantheon», die, overeenkomstig de historische werkelijkheid, bewoond wordt door Wilde, zijn minnaar Lord Alfred (Bosie) Douglas – een romance die Wilde door toedoen van Bosies vader Lord Queensberry uiteindelijk in het gevang deed belanden – en kunstminnaars als de tekenaar Aubrey Beardsley, cartoonist en schrijver Max Beerbohm en kunstcriticus Robert Ross.

Nadat Adrian bij het «Herenmodepaleis» van zijn Griekse werkgever de fictieve Vlaamse, excentrieke kunstschilder Augustus Trops heeft ontmoet, komt hij in aanraking met de «hof houding» van Wilde en is hij vastbesloten diens «Olympus» te beklimmen. «Ik wilde opgenomen worden in hun magische cirkel, (…) hun geheimen delen, mijn hand nonchalant op hun schouder leggen, mijn sigaret aan hen doorgeven, met hen slapen desnoods. Alles om werkelijk bij hen te horen.»

Adrians beklimming is een opwindende, soms gevaarlijke expeditie die hem langs gapende afgronden voert. Mooi en treffend is Zwigtmans verwijzing naar Het duiveltje van perversiteit uit Edgar Allan Poe’s Tales of Mystery and Imagination, een boek dat Adrian te leen krijgt van kunstschilder Vincent Farley voor wie hij poseert en die een bekende is van Trops, Wilde en diens vriendenkring.

«Geen passie is zo demonisch ongeduldig als die van hem die hui verend op de rand van een afgrond staat en overdenkt hoe hij zal springen», leest Adrian en hij herkent het gevoel van nieuwsgierigheid «naar hoe het zou zijn om te pletter te slaan».

Deze nieuwsgierigheid doet Adrian niet alleen zijn homoseksualiteit ac cep teren, maar doet hem ook toegeven aan pure geilheid, hoererij en zelfs in braak bij de door hem zeer gewaardeerde Farleys, met het oog op chantage. Maar te pletter valt Adrian niet. Nog niet. (Zwigtman zal zich immers door niets ervan laten weerhouden Adrian in deel 2 de afgrond in te sturen als zij dat nodig acht.) Ondanks, of juist dankzij zijn «schijnbewegingen» en zijn geraf fineerde spel van leugens en bedrog handhaaft Adrian zich in duister Soho, «’t Sodom en Gomorra van Londen», hervindt hij zichzelf en droomt tegen beter weten in over geborgenheid en ware liefde, de rode draad in Zwigtmans vertelling.

Schijnbewegingen past helemaal bin nen de Victoriaanse literatuur. Niet alleen qua thematiek, het schijnleven dat noodzakelijkerwijs wordt geleid door het taboe dat op seksualiteit rust, maar ook wat betreft beeldspraak, type hoofdpersonage en sfeer.

De beelden die verwijzen naar Shakespeares motto «all the world’s a stage/ and all the men and women merely players», zijn talrijk en effectief. Adrian weet bijvoorbeeld niet welke «rol» hij moet spelen. Hij noemt «Bosie» «een personage uit een boek of toneelstuk, (…) zijn rol als een mantel om hem heen geslagen». Adrian ervaart zijn nette pak als «een knellend toneelkostuum dat niet past» en dé levensles die Trops Adrian meegeeft luidt: «De wereld wil bedrogen worden. Bedrieg haar dus.»

Door naar Trops’ credo te leven voelt Adrian, die als een dickensiaans personage (Great Expectations) op de maatschappelijke ladder omhoog klautert, zich veelal verloren en eenzaam. Een gevoel dat de benauwende, onheilspellende sfeer van Schijnbewegingen in hoge mate bepaalt.

Soms is Zwigtman breedvoerig. Maar dat past het verhaal. Uitgebreide verhandelingen over literatuur, Plato en andere Griekse grootheden waren nu eenmaal favoriet bij Wilde’s «hofhouding». De omvangrijkheid van Schijnbewegingen harmonieert derhalve met de inhoud.

Wat soms echter detoneert, is Adrians woordkeus, waardoor hij niet altijd geloofwaardig is. Adrian is een «Cockney» uit Oost-Londen. Maar hoe moet je volks Engels in hemelsnaam overtuigend in het Nederlands vormgeven? Zwigtman heeft het wijselijk niet eens geprobeerd. Eigenlijk had ze haar luisterrijke Victoriaanse roman in het Engels moeten schrijven.