Noel Annan geeft in ‘The Dons’ een schets van deze typisch Engelse geleerden. De don die met kop en schouders boven allen uitstak, is de filosoof en ideeënhistoricus Isaiah Berlin. Diens magische conversatie betoverde iedereen.
OF ER VEEL verschil is tussen een Engelse automonteur en een Nederlandse, of tussen een Duitse loodgieter en een Amerikaanse, dat weet ik niet, maar het lijkt me niet waarschijnlijk. Als het gaat om de academische elite zijn die verschillen er echter wel. De Leidse historicus H.L. Wesseling heeft eens getracht dit onderscheid in kaart te brengen. In Frankrijk is de intellectueel, die zich naast zijn academische bezigheden veelvuldig mengt in allerhande maatschappelijke debatten, een veelbesproken fenomeen. Duitsland is vooral het land van de professor, een uiterst serieuze wetenschapper die meestal leiding geeft aan een academisch instituut en een belangrijk deel van zijn status ontleent aan de adviezen die hij de overheid geeft. Zijn Amerikaanse collega staat vooral bekend onder de naam researcher. Engeland daarentegen is vooral het land van de geleerde. Deze mutatie van de academische diersoort telt, althans in de ogen van buitenstaanders, alleen mee als hij verbonden is aan de universiteit van Oxford of Cambridge. In dat geval heeft hij bovendien nog een eigen titel, die niet gevoerd mag worden door wetenschappers, hoe briljant ook, die doceren aan de universiteit van Hull of Manchester. Oxford en Cambridge vormen namelijk de exclusieve biotoop van de don.
WESSELING VERTAALDE het begrip ‘don’ met ‘geleerde’, maar die vlag dekt de lading niet helemaal. De don is wel een geleerde, maar hij is meer dan dat, en bovendien was hij het vroeger vaak niet, terwijl hij tegenwoordig steeds meer gaat lijken op zijn buitenlandse collega’s. Evenals de Engelse politiek, met haar mysterieuze functies als Chancellor of the Duchy of Lancaster of Lord Privy Seal, is de Engelse academische wereld voor buitenlanders slechts met grote moeite te doorgronden. Daarom is het ook toe te juichen dat de ideeënhistoricus Noel Annan met The Dons heeft getracht enig licht te laten schijnen in deze schimmige wereld.
Annan is zelf een Cambridge-don en heeft een schitterende staat van dienst in academische en culturele kringen. In 1990 publiceerde hij het veelgeprezen Our Age: The Generation That Made Post-War Britain, waarin hij de lotgevallen beschrijft van de generatie die in de jaren dertig ging studeren aan de twee elite-universiteiten en na de oorlog vooraanstaande posten bekleedde. The Dons bestaat uit een reeks uiterst leesbare essays waarin, aan de hand van portretten van exemplarische vertegenwoordigers van dit fenomeen, de rise and fall van de dons wordt geschetst.
Tot aan het einde van de negentiende eeuw werd men alleen don als men beschikte over de juiste afkomst en goede relaties. Oxford en Cambridge herbergden daardoor nogal wat intellectuele lichtgewichten, die aan de studenten wel de sociale codes doorgaven maar verder weinig te bieden hadden. Tot in deze eeuw bleven de dons een essentiële rol spelen in het socialisatieproces van de Engelse maatschappelijke elite, maar geleidelijk werd kwaliteit belangrijker dan afkomst. Toch waren het niet alleen intellectuele capaciteiten die een rol speelden bij de uitverkiezing tot don. Een don was niet verbonden met de universiteit als geheel, maar uitsluitend aan de studenten van het college waar hij lesgaf. Bovendien woonde hij er ook. Loyaliteit aan het college, zijn sociale vaardigheden en didactische gaven, zijn vermogen en bereidheid om deel te nemen aan het bestuur — dat waren zaken die minstens zo belangrijk waren als vakkennis. Voor alles was de don een leraar die een directe band had met zijn studenten. Zij kregen individueel of in kleine groepjes vele uren per week les van hem, meestal in zijn kamer, en hij bracht ze niet alleen kennis van het vak bij, maar vooral een intellectuele houding. Hij was docent, mentor, vaderfiguur, rolmodel. Het was mooi als de don veel schreef, maar zijn verbale begaafdheid was belangrijker. En dan ging het minder om het doceren voor een volle collegezaal dan om de conversatie, het socratische gesprek, het dagelijkse inspirerende contact met de studenten.
DE DON DIE in dit opzicht met kop en schouders boven iedereen uitstak, is de man die door Annan wordt gekenschetst als ‘magus’, iemand die met zijn magische conversatie mensen volledig betoverde. De man die volgens Annan ‘the most dazzling talker of his generation’ was en die, als hij op stoom was, niet minder dan vierhonderd woorden per minuut de lucht in slingerde.
Annan heeft het hier over zijn vriend en voorbeeld, de filosoof en ideeënhistoricus Isaiah Berlin (1909-1997). In het tweede deel van zijn Lives of the Poets (1781) schrijft Samuel Johnson over de dichter Richard Savage: ‘at no time of his life was it any part of his character to be the first of the company that desired to separate’. Volgens Annan had dit ook geschreven kunnen worden over Berlin, die in Oxford steevast het middelpunt vormde van briljante conversaties en die net zo lang sprak tot iedereen uitgeput naar bed ging, ‘only to find Berlin sitting at the end of it, unwilling to bring the evening to an end’.
Berlin werd niet zelden verweten niet meer te zijn dan een conversationalist, een briljante causeur die geen substantiële geschriften heeft nagelaten. Zijn oudere vriend en mentor Maurice Bowra, van wie Annan ook een magistraal portret schetst en die wel meer dan twintig boeken op zijn naam heeft staan, sneerde eens: ‘Net als Onze Lieve Heer en Socrates publiceert hij niet veel.’ Ook de man die zichzelf in Nederland heeft benoemd als ijkmeester van de intellectuele meetlat, is van oordeel dat Berlin zijn immense reputatie alleen te danken heeft aan zijn verbale talent. In zijn recensie van Ignatieffs Berlin-biografie schreef Michaël Zeeman vorig jaar dat het hem een volslagen raadsel was waarom iedereen zo met Berlin wegliep. Inhoudelijk stelde het immers allemaal niet zo veel voor en de betovering van zijn conversatie zal ons nooit meer deelachtig worden.
Berlin heeft inderdaad zelf maar één boek gepubliceerd, een in de jaren dertig verschenen boek over Marx, dat weliswaar een aardige intellectuele biografie biedt maar niet geldt als een onmisbaar standaardwerk. Daarna heeft hij uitsluitend essays geschreven en lezingen gegeven. Zeer weinig daarvan heeft hij zelf gebundeld of persklaar gemaakt, maar vanaf het einde van de jaren zeventig kreeg hij in de persoon van Henry Hardy een redacteur die ervoor zorgde dat zijn oeuvre voor een breder publiek beschikbaar kwam.
NU DE MEESTE essays en lezingen gepubliceerd zijn, is duidelijk dat Berlins verzameld werk misschien niet extreem omvangrijk is, maar dat het wel degelijk iets voorstelt. Naast zijn beroemde Four Essays on Liberty (1969), bundels met herinneringen, filosofische essays en bijdragen aan de ideeëngeschiedenis, zijn er nog een op colleges gebaseerd boekje over de Duitse bestrijder van de Verlichting Johan Georg Hamann en het vorig jaar verschenen Roots of Romanticism. Dat laatste boek bestaat uit de zes Mellon Lectures die Berlin in 1965 te Washington gaf. Het brede gebaar niet schuwend trachtte Berlin hier aan te tonen dat de frontale aanval van de romantici op de Verlichting niet alleen een voedingsbodem heeft gevormd voor in zijn ogen krankzinnige individualisten als Max Stirner en Nietzsche en een stroming als het fascisme, maar ook een heilzame werking heeft gehad.
Evenals in zijn overige werk liet Berlin er geen twijfel over bestaan dat hij sympathiek stond tegenover idealen van de Verlichting als de bevrijding uit onmondigheid, de bevordering van de individuele vrijheid, gelijkheid voor de wet en de bestrijding van bijgeloof. Wat hem echter niet aanstond, waren de universalistische pretenties en het blinde geloof in de ratio als ultiem hulpmiddel bij het maken van keuzes. Volgens Berlin hebben de romantici laten zien dat waarden per cultuur kunnen verschillen en dat mensen lang niet zo rationeel zijn als de Verlichtingsfilosofen ons wilden doen geloven. Hiermee staan de romantici dus aan de wieg van door ons gekoesterde waarden als tolerantie en relativisme.
BERLINS indrukwekkende tour de horizon laat de lezer in eerste instantie in ademnood achter, maar al spoedig realiseert hij zich dat het verhaal erg schematisch is en dat Berlin bepaalde denkers erg gemakkelijk zijn kant op redeneert. Montesquieu en Kant als preromantici? Dan moet je toch wel veel aspecten van het werk van deze denkers buiten beschouwing laten. Een ander manco van het boek is dat de romantici niet echt voor je gaan leven. Berlin ging ervan uit dat de toehoorders van zijn lezingen vertrouwd waren met leven en werken van mensen als Walter Scott, Byron, Fichte en de gebroeders Schlegel. Uiteindelijk is deze bundel lezingen ook niet meer dan een substituut voor het magnum opus dat Berlin na zijn afscheid van de universiteit had willen schrijven maar dat maar niet uit zijn pen wilde vloeien.
Hoewel Berlin zijn beperkingen had, en die zelf ook heel goed kende, kan zijn invloed niet gemakkelijk overschat worden. Zo vatte Timothy Garton Ash in het Groene-interview van vorige week zijn politieke positie samen met de woorden: ‘Ich bin ein Berliner.’ Berlins afkeer van universalistische en rationalistische pretenties, zijn onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid, zijn strijd tegen het filosofisch monisme — dat alles is tot ver buiten de collegezalen van Oxford doorgedrongen. Niet dat Berlin al deze zaken heeft uitgevonden, maar hij heeft duidelijk gemaakt hoe ze historisch zijn gegroeid en wat de gevaren zijn als men utopieën blijft najagen alsof het te verwezenlijken doelen zijn.
BERLIN OVERLEED eind 1997, maar de komende tijd zullen er nog de nodige geschriften van hem verschijnen. Henry Hardy werkt momenteel aan de bezorging van Berlins correspondentie en onlangs is het curieuze bundeltje The First and the Last verschenen. Het bevat het oudst bekende geschrift van Berlin — een verhaal over een communistische commissaris, dat hij schreef op twaalfjarige leeftijd — en zijn laatste artikel, uit 1996. Dat stuk, My Intellectual Path, schreef hij ten behoeve van een Chinese inleiding in de moderne filosofie. Het biedt een beknopt en zeer helder overzicht van de thema’s waarover Berlin heeft geschreven en maakt duidelijk dat hij geen systeembouwer was, maar wel een heel consistent denker.
The First and the Last bevat voorts een aantal redes die zijn gehouden op de verschillende herdenkingsdiensten na zijn overlijden. In deze toespraken van onder meer Annan, Stuart Hampshire en Bernard Williams wordt keer op keer gewezen op Berlins grootste talent het gesproken woord, en dan vooral het gesprek in kleine kring. Wie Roots of Romanticism koopt kan een glimp van die gave opvangen, aangezien het boek wordt vergezeld door een cd waarop de laatste lezing staat. Het beluisteren van dat verhaal is een merkwaardige ervaring: Berlins accent is een karikatuur van het Oxford-Engels en van interpunctie schijnt hij nimmer gehoord te hebben. Niettemin blijf je geboeid luisteren naar het spervuur van namen, citaten, parafrases en verwonder je je over het ogenschijnlijke gemak waarmee de man zich door de Europese cultuur bewoog.
Eén gesprek van Berlin is zo beroemd geworden dat daar zelfs een heel boek aan is gewijd. In november 1945 was Berlin eerste secretaris van de Britse ambassade in Moskou. Tijdens een kort bezoek aan Leningrad bezocht hij de beroemde dichteres Anna Achmatova. Hun gesprek duurde van het einde van de middag tot tien uur de volgende ochtend.
Aan dit gesprek dat Achmatova inspireerde tot een erotisch getoonzette gedichtencyclus, heeft Berlins biograaf Michael Ignatieff een prachtig hoofdstuk gewijd. Het boek van de Hongaarse schrijver György Dalos, The Guest from the Future, leek op het eerste gezicht dus nogal overbodig. Het gaat echter minder over het gesprek, en nog minder over Berlins aandeel daarin, dan over de gevolgen die dit bezoek voor Achmatova zou hebben. De als Russisch onderdaan geboren jood Berlin, werkend voor het imperialistische Groot-Brittannië, moest in de ogen van de sovjetautoriteiten wel een spion zijn. Achmatova viel hierdoor weer eens in ongenade en haar zoon werd voor de zoveelste keer in een concentratiekamp gestopt.
Het boek van Dalos biedt een intrigerend inkijkje in de surrealistische wereld van stalinistisch Rusland, een wereld die lichtjaren verwijderd leek van het veilige, besloten en comfortabele bestaan van de Oxford-don, de academische diersoort waarvan Berlin zo’n beetje het archetype zou worden.
Noel Annan, The Dons: Mentors, Eccentrics and Geniuses. Uitg. HarperCollins, 357 blz., ƒ70,15 (importeur Nilsson en Lamm); Isaiah Berlin, The First and the Last. Uitg. Granta Books, 141 blz., ƒ51,50 (importeur Penguin); Isaiah Berlin, The Roots of Romanticism. Uitg. Chatto & Windus, 171 blz., ƒ74,95 (importeur Van Ditmar); György Dalos, The Guest from the Future: Anna Akhmatova and Isaiah Berlin. Uitg. John Murray, 250 blz., ƒ70,15 (importeur Nilsson en Lamm)