En dan is daar opeens een vertaling van een boek uit 1948 van een Australische schrijver, Patrick White (1912-1990). In 1973 ontving hij de Nobelprijs, maar van het omvangrijke werk zijn maar een paar titels vertaald. Behalve Voss uit 1957 kende ik ook niets. De hoekige en weerbarstige Theodora, voor haar naasten Theo, wordt pas iemand wanneer ze als Tante respect verdient: My Aunt voor de kinderen van de mooie en getapte zuster Fanny.

De roman begint met de dood van haar gehate moeder. De strijd van veertig jaar die aan de bevrijdingsdag vooraf is gegaan beslaat het eerste deel, Meroë, genoemd naar het huis van de Goodmans in Australië. Het is een nogal traditioneel, in stevige zinnen vertelde geschiedenis. Maar dan het tweede deel, Jardin Exotique, genoemd naar de tuin van een Frans hotel waar habitués elkaar op de huid zitten. Het relaas van de vele reizen die tante Theodora kennelijk inmiddels gemaakt heeft, heeft iets van een wonderlijk telegram: ‘Er waren veel reisdoelen geweest, allemaal even bedrieglijk. In Parijs wilden de helmen maar niet tinkelen. De grote sopraan in Dresden zong van liefde haar hele ziel in een houten beker. In Engeland hadden de beige vrouwen, die met lange voeten en honden door de regen beenden, het monsterlijke aanzien van naaimachines.’

Het verhaal bestrijkt haar tijd in dit hotelletje met deze tuin, waar het een dolle kermis is van bizarre typetjes en bekende maar grotesk vertekende situaties. Daar past die rare tante wel in. Meer en meer is zij een grootmeester in het oproepen van gevoelens van onbehagen bij bijna iedereen: ‘Ze had de kracht van afwezigheid.’ Haar manier van aanpassen is zich vereenzelvigen met wie of wat ze ook maar ziet. Of ze totaal van lotje getikt is, doet minder ter zake dan dat White de gelegenheid te baat neemt om een speciaal soort surrealistische zinnen te brouwen.

Op den duur gaat het vuurwerk natuurlijk vervelen, per alinea is het een genot voor de tong. Meer hoeft de lezer ook niet te verwachten, want op pagina 2 weet hij al dat het met zo’n vierkante vrouw niet goed kan aflopen. De roman eindigt in het midden van Amerika, waar Theo zomaar ergens op het platteland uit de trein stapt en daar fluks door een behulpzame familie het gekkenhuis in wordt geholpen. ‘Jullie Amerikanen’, zei ze, ‘maken het leven uitgesproken pneumatisch. Maar wel aangenaam.’ Een happy end dus van een buitenissig boek.