Helene Schjerfbeck, Zelfportret, zwarte achtergrond, 1915 © Finnish National Gallery / Ateneum Art Museum, Helsinki. The Hallonblad Collection

‘Het portret; dat is oud, kan men zeggen – maar het is ook heel nieuw.’ Een waarheid als een koe, hier neergeschreven door Vincent van Gogh in een brief uit 1889. De tentoonstelling In the Picture gaat in op het kunstenaarsportret, een klassiek genre in de schilderkunst dat in de negentiende eeuw een vlucht nam met de toenemende aandacht voor de ‘mens’ achter de kunstenaar. Het Van Gogh Museum brengt 75 portretten en zelfportretten uit de periode 1850-1920 bij elkaar en doet een stap achteruit: wie zien we en hoe wil deze kunstenaar zelf eigenlijk dat we naar hem of haar kijken?

Het portret is een ongrijpbaar genre: concreter dan een natuurgetrouw geschilderde kop wordt het niet, en tegelijkertijd is het getoonde volstrekt onbetrouwbaar. Voor de ene kunstenaar stond bij het schilderen het artistieke experiment voorop, voor de ander draaide het portret (ook) om een imago, dat van zichzelf of van een ander, een collega-kunstenaar. Kleine zelfportretten van Jan Veth, Walter Sickert en Matthijs Maris en een portret van Edvard Munch door Akseli Gallen-Kallela hangen in de tentoonstelling bij elkaar als een mooi, subtiel kwartet, de kunstenaars met een verstilde schwung in hun houding. Maris noemde zijn werk ‘een studie van een oog in het volle licht’; ‘[een] portret heeft er niks mee te maken’. Maar, zo schrijft het museum, ‘toch vond men al snel dat het zijn moeilijke karakter zo goed weergaf’. En soms lijkt wat we denken te zien minstens voor een deel ingegeven door het moment van kijken. Voor ‘vrouwelijke’ kunstenaars, een categorie apart waar we in de kunst maar niet vanaf komen, ‘was het belangrijk om met een zelfportret hun plaats op te eisen naast hun mannelijke collega’s’. Voor Milly Childers betekent de keuze voor een rode schilderskiel dan een ‘sterk staaltje powerdressing’. Berthe Morisot schildert zichzelf ‘vol zelfvertrouwen’. Helene Schjerfbeck gaat ‘met opgeheven kin’ de ‘confrontatie met haar spiegelbeeld en haar publiek’ aan. Het zou kunnen.

In de zaal op de begane grond hangen de groten uit de moderne schilderkunst naast elkaar als was deze tentoonstelling een historische bijeenkomst, voor de bezoeker een uitgelezen kans om eens nader kennis te maken – ah, zag Cézanne er zo uit! – en voorbeeldig werk te zien. Aardig is dat het kunstenaarsportret nooit tot rust is gekomen, de mens als individu steeds verder uitgemolken. Niemand op de portretten die lacht, terwijl spiegels in de zaal bezoekers uitnodigen tot selfies.

Rode draad in de tentoonstelling vormen de (zelf)portretten van Van Gogh. Het blijft een fascinerend gegeven dat van de man die wereldwijd op straat herkend zou worden, slechts één foto is overgeleverd. In de tentoonstelling hangen enkele hommages van anderen aan zijn beeltenis, waaronder het aandoenlijke Vincent als filiaalmanager (2015) van Emo Verkerk. ‘Vincent’ is er de negentienjarige Van Gogh van die ene foto, een portretfoto die hij liet maken als cadeau voor zijn vader toen hij werkte bij een kunsthandel in Den Haag. We zien een keurig gekapte jongeman in pak met een das. Van een leven als kunstenaar nog geen spoor.

In the Picture, t/m 30 augustus in het Van Gogh Museum, Amsterdam, vangoghmuseum.nl