Getooid met witte strikken in hun haar maakten de prinsessen Beatrix en Irene in september 1945 hun opwachting op De Werkplaats, de experimentele school die de christenanarchist en wereldhervormer Kees Boeke in de jaren twintig had opgericht. De prinsesjes kwamen terecht in een zeer gemengd gezelschap. Onder de ‘werkers’ – zo werden de leerlingen genoemd, de leraren heetten ‘medewerkers’ – bevonden zich nogal wat joodse weeskinderen, kinderen van welgestelden en arbeiders, uit vrijgevochten en christelijke gezinnen. Het was volgens het ideaal van Boeke, die op zijn school een kindergemeenschap wilde creëren, waar van de schotten in de maatschappij geen sprake was, sociaal milieu noch geldbezit een rol mocht spelen, er geen hiërarchie moest bestaan tussen leerlingen en leiders, kinderen zelf verantwoordelijk waren voor wat ze leerden, en handenarbeid even belangrijk was als intellectuele vorming. Zo wilde hij de wereld hervormen. Zijn hervormingsideeën pasten wonderwel bij de doorbraakgedachte die koningin Wilhelmina en prinses Juliana na de oorlog omarmden.

Curieus is het toch wel, die revolutionaire keuze van het koningshuis voor De Werkplaats, zeker vanuit hedendaags perspectief. Of het geen bezwaar was dat haar kinderen nieuwe kleren droegen, vroeg Juliana van tevoren. De prinsessen werden niet anders behandeld dan de andere scholieren en kregen ook gewoon schoonmaakcorvee. Waar Beatrix thuis begroet werd door knipmessende lakeien moest ze op school ramen lappen als iedereen. Op het curriculum stonden behalve taal en rekenen zaken als ‘de was doen’, ‘knopen aanzetten’, ‘rauwkostschotel maken’ en ‘naar Esperanto luisteren’. Het gebrek aan gezag, en waarschijnlijk ook aan intellectuele uitdaging, maakte echter dat Beatrix zich al snel als een enfant terrible ging gedragen. Na zes jaar wilde zij dan ook van school. Prinses Margriet, die van haar vijfde tot haar achtste op De Werkplaats zat, merkte later op dat het een school was ‘waar je absoluut niets leerde’ en waar ze tot haar afschuw ‘op paardendekens’ naar Bach had moeten luisteren.

Nog curieuzer wordt het als je meer leest over de stichter van de school, Kees Boeke. Daniela Hooghiemstra, zelf ooit leerling op De Werkplaats, schreef onder de titel De geest in dit huis is liefderijk een meeslepende biografie van een man die even gedreven als wereldvreemd was, even charmant als radicaal. De leraar van de prinsessen schreef in 1923, bij Wilhelmina’s 25-jarige regeringsjubileum, een ‘open brief aan mevrouw Van Mecklenburg’ (de naam van haar man prins Hendrik), waarin hij zijn afkeer uitte van het instituut dat zij vertegenwoordigde. Hij moest niets hebben van macht en ‘materiële weelde’, in haar geval in stand gehouden door het ‘arme volk’ dat jarenlang gedwongen was geld op te brengen voor haar. ‘O! Mocht gij de kracht en de durf bezitten om vrijwillig afstand te doen van de uiterlijke macht, die om u gehangen is.’

Boeke leefde ook naar zijn afkeer. In de Eerste Wereldoorlog was hij overtuigd pacifist geworden – oorlog was in zijn ogen de consequentie van honger naar bezit en macht. Hij had zich een eigenzinnig innerlijk christendom eigen gemaakt en hield op straat hagenpreken. Omdat hij de autoriteit van de zittende macht niet aanvaardde, vroeg hij daar geen vergunning voor aan en werd hij keer op keer door de politie ingerekend. Omdat hij weigerde boetes te betalen – die werden ingezet voor verkeerde middelen, het leger bijvoorbeeld – zat hij met de regelmaat van de klok in de gevangenis. Om dezelfde reden wilde hij trouwens ook geen belasting betalen, wat hem op grote problemen met de belastingdienst kwam te staan. Zo werd zijn huis in Bilthoven, het Boschhuis, volledig leeggeruimd, tot en met de bedden, terwijl hij daar met vrouw en zeven kleine kinderen leefde.

Later weigerde hij überhaupt geld te gebruiken. Het kapitaal van zijn vrouw Betty, een telg uit de steenrijke Cadburry-familie (van de chocoladefabriek), hadden ze afgestaan. Ze leefden van boodschappen die door anonieme weldoeners – naar later bleek de familie van Betty – voor de deur werden gezet en van groenten uit de moestuin. Het Boschhuis was ondertussen een va et vient van volk dat er al dan niet zijn intrek nam. Er werd van alles gestolen, al was het maar om Boeke op de proef te stellen: zou hij aangifte doen bij de politie? Dat deed hij niet.

Op een gegeven moment bivakkeerden er zo veel mensen in zijn huis dat Boeke besloot met zijn gezin te vertrekken. Ze gingen in tenten wonen in de Biltse duinen. Euforisch was hij. Ze groeven een eigen waterput, kookten op vuurtjes en keken elke avond naar de sterrenhemel. Maar toen werd het winter en bitter koud, werden de kinderen ziek, moest er een in het ziekenhuis opgenomen worden en bleek Betty ook nog zwanger van hun achtste. De kinderen betaalden de tol voor de verheven idealen – ook moeder Betty wilde haar liefde aan heel de wereld geven, en niet slechts aan haar gezin. Ze liepen in oude kleren rond, hadden vaak zelfs geen schoenen, en leden regelmatig honger.

En deze ‘apostel van Bilthoven’, die vanwege zijn ‘zedelijke verwildering’ en ‘staatsgevaarlijkheid’ menigmaal in de kranten opdook, werd de latere opvoeder van de prinsessen.

Kees Boeke was een heraut van de nieuwe tijd, maar hij droeg de tijd van zijn grootvaders in zich mee

Daniela Hooghiemstra schildert de ijzerenheinige dwarsheid van Kees Boeke in geuren en kleuren, maar portretteert hem zeker niet alleen als zonderling. Een zonderling was hij natuurlijk ook, maar hij paste ook in zijn tijd; hij mocht dan radicaal zijn, hij was ook zachtaardig en charismatisch en wist veel mensen te winnen voor zijn idealen voor een betere wereld en een nieuwe mens.

Hooghiemstra ziet Boeke als een typisch product van de negentiende-eeuwse domineescultuur. Hij was een heraut van de nieuwe tijd, maar hij droeg de tijd van zijn grootvaders in zich mee. Van de vader van zijn moeder, dominee te Alkmaar, en van de vader van zijn vader, doopsgezind predikant te Amsterdam. Beiden waren ervan overtuigd dat de mens goed en kwaad zélf moest leren onderscheiden; eigen verantwoordelijkheid stond bij beiden centraal. Kees was aanvankelijk niet direct door het christendom gegrepen en ging, net als zijn vader, natuurkunde studeren. Toen zijn vader plotseling jong overleed, studeerde Kees in Delft. Was hij aanvankelijk een getapte corpsstudent, na de dood van zijn vader vond hij troost in het geloof, zij het dat hij dat nogal eigenzinnig beleefde. Van de conventies van de kerk moest hij niets hebben, hij zocht een persoonlijke relatie tot God.

Toen hij na zijn studie in Delft in Engeland aan zijn promotie begon, maakte hij kennis met de Quaker-gemeenschap. De Quakers hadden grote invloed op de verdere vorming van zijn geloof: hun God was geen ontzagwekkende macht, maar een milde begeleider. Hij deelde geen strenge straffen uit, maar was mild en begripvol. Quakers plaatsten, eigenlijk net als de doopsgezinden, tegenover de praalzucht van de officiële kerk de soberheid, nederigheid en eerlijkheid van Christus. Ze hielden geen kerkdiensten maar ‘meetings’, waar geen leider was maar ieder die wilde spreken kon opstaan. Individualiteit en groepsdiscipline, vrijheid en dwang gingen op die bijeenkomsten soepel in elkaar over. Precies zoals Boeke het later bij De Werkplaats probeerde: zonder leider, maar met groepsbijeenkomsten waar werkers en medewerkers samen tot het beste moesten komen. In zijn vorm van geloven, en dus ook in zijn school, vloeiden socialisme, anarchisme en christendom op een wonderlijke manier samen.

Maar eerst zou Boeke nog in Engeland zijn vrouw ontmoeten, Beatrice (‘Betty’) Cadburry. Ondanks de miljoenen die haar fabrikantenfamilie had vergaard, was zij ook opgevoed in matigheid en met discipline. De Cadburry’s waren ook Quakers en ervan overtuigd dat rijkdom juist grote verplichtingen voor de gemeenschap met zich meebracht.

Met Betty zou hij op missie gaan naar Libanon, hij zou zijn zendelingenwerk op straat verrichten, tot hij vanwege zijn felle pacifisme in 1918 Engeland uit werd gezet. Toen hij in de jaren twintig in Bilthoven zijn school begon, aanvankelijk alleen voor zijn eigen kinderen, was hij al gedeeltelijk teleurgesteld in zijn idealisme. Volwassenen lieten zich niet meer verbeteren, hij vestigde zijn hoop op kinderen. Zij hadden het nog in zich om de ‘nieuwe mens’ te worden.

Het kon bijna niet anders of zijn onderwijskundige experiment moest ook op een mislukking uitlopen. Zoals Daniela Hooghiemstra meteen in de inleiding van haar biografie al stelt: Boeke stelde zijn doelen zo hoog dat hij wel moest falen. ‘Als iemand Kees Boeke in het bereiken van zijn doelen gehinderd heeft’, schrijft ze, ‘is het Kees Boeke. De vele talenten die hij had, leidden tot een permanente innerlijke strijd. Hij studeerde natuurkunde, maar wilde werken “voor God”. Hij voer op intuïtie, maar kon het niet laten om systemen te bouwen. Hij streefde naar vrijheid, maar hunkerde naar orde. Hij pleitte voor zelfontplooiing, maar kon slecht overweg met tegenspraak. Hij wilde een nieuwe wereld stichten, maar verafschuwde de macht.’

Bij het realiseren van zijn ideaal, een school die in de eerste plaats een ‘kindergemeenschap’ was, moest Boeke een deel van zijn weerzin tegen kapitaal en staat laten varen. Uiteindelijk moest hij wel weer geld gaan gebruiken en om aanspraak te maken op subsidie moest hij het wel op een akkoord gooien met de overheid. Het gevolg was wel dat het ministerie van Onderwijs, via het schoolbestuur, invloed kreeg op de inrichting van de school. Boeke probeerde onversneden vast te houden aan zijn idealen, maar moest, zeker in eigen ogen, veel water bij de wijn doen.

Kees Boeke beschouwde zijn leven uiteindelijk als mislukt. Hooghiemstra volgt hem daar niet: zij heeft een prachtig portret geschreven van een man die zich vol overgave op het leven stortte en daarbij veel mensen wist te inspireren. En De Werkplaats beleefde vanaf de anti-autoritaire jaren zestig een nieuwe bloeitijd. Hij was wel degelijk een visionair geweest.

DANIELA HOOGHIEMSTRA
De geest in dit huis is liefderijk: Het leven en De Werkplaats van Kees Boeke (1884-1966)
De Arbeiderspers, 417 blz., € 29,95

Beeld: Foto uit besproken boek
Kees Boeke met zijn kinderen, 1918