Het is een bekend journalistiek probleem: hoe breng je een groot, wereldomspannend verhaal in kaart waar Nederland maar een stukje aan bijdraagt? Soms is het een kwestie van de juiste mensen aan het woord laten. En soms is het een kwestie van secuur, langdurig journalistiek spitwerk. Dat toont een driedelige serie van Bram Logger en Parcival Weijnen over overbevissing en illegale visvangst, en de impact daarvan op visstanden en kustgemeenschappen in de hele wereld. Hun reconstructies maken duidelijk dat dit niet een gezichtloos, ongrijpbaar drama is, maar een kwestie van beleid en heel duidelijk ónze zaak. Want Nederlandse bedrijven en de Nederlandse regering hebben er een onevenredig groot aandeel aan.
In De Groene verschijnt het slot van de serie. De visserij komt daarin naar voren als een bedrijfstak die ten prooi is gevallen aan megabedrijven met megaschepen, waar Wall Street-investeerders maximaal rendement uit proberen te trekken en waarin visbedrijven belastingen ontduiken, mensen uitbuiten, wateren leegvissen en goochelen met scheepsregistraties en vangstpapieren om maximaal te kunnen vissen. De Nederlandse visgiganten Parlevliet & Van der Plas, Cornelis Vrolijk, en Van der Zwan zijn in deze sector mondiale spelers, en komen regelmatig in opspraak.
In de jaren zeventig sprak de wereld een systeem van nationale visquota af, dat voor verantwoorde en eerlijke visserij moest zorgen. Maar door overnames zijn de visrechten van tal van landen in handen gekomen van een handvol mondiale visgiganten. Dat wreekt zich in Britse vissersdorpen, waar Logger en Weijnen spraken met boze vissers die massaal vóór Brexit stemden omdat zij megatrawlers hun wateren zien leegvissen. Zoals de Frank Bonefaas, een drijvende visfabriek die in z’n eentje een kwart van alle Britse visquota bezit. Of in Bretagne, waar vissers in de afgelopen herfst de kleinschalige visserij symbolisch ten grave droegen toen een dochterbedrijf van Cornelis Vrolijk een ‘Franse’ megatrawler in gebruik nam. In Australië aanschouwden vissers met afgrijzen het 142 meter lange ‘ship from hell’ van Parlevliet & Van der Plas (P&P). Of neem Namibië, dat zijn visrechten voor onverklaarbaar lage prijzen van de hand deed aan buitenlandse giganten, waaronder een partner van P&P, en waar lokale vissers thuis zitten.
Nederlandse visbedrijven houden vol dat ze niets onoorbaars doen en opereren zoals gebruikelijk is in de sector. Maar dat zijn twee verschillende dingen. In veel landen, vaak klein of arm, spelen visschandalen waar Nederlandse bedrijven bij genoemd worden. Tot veroordelingen komt het echter nauwelijks. Zoals bij drie Nederlanders die onlangs door Namibië werden beschuldigd van het dumpen van duizenden kilo’s dode vis in zee. Dat blijkt veel voor te komen: vissers kieperen hun ruim leeg als ze een school duurdere vis tegenkomen. Het draagt bij aan een vertekening van de visstanden in de wereld, die veel meer onder druk staan dan officiële cijfers laten zien. Voor visgiganten is dat niet per se erg. ‘In plaats van de visbestanden intact te houden kan het rendabeler zijn om de zee zo snel mogelijk leeg te vissen en de opbrengst te beleggen’, zegt een expert.
Nederland moet, als land dat een mondiale voorbeeldfunctie wil vervullen, zijn eigen bedrijven verplichten ethisch, eerlijk en duurzaam te opereren. Het tegendeel blijkt het geval. Neem de volledig van visserij afhankelijke Faeröer Eilanden, waar de privatisering van visserij is uitgelopen op een ramp. Vier bedrijven bezitten alle visrechten: nummer 1 het Nederlandse Parlevliet & Van der Plas, de tweede een IJslandse partner, en beide sluizen de winsten weg. Toen de Faeröer dit wilden veranderen belde Mark Rutte de premier met een dreigtelefoontje. De eilanden bogen – gechanteerd in naam van één Nederlands bedrijf.
Wie deze artikelen leest, kan niet meer geloven in visserij als Nederlands trots. In het tijdperk van industriële visserij ontwikkelt die zich eerder in de richting van een nationale schandvlek. Hier moet onze politiek in actie komen – niet ergens in de toekomst, maar nu.