De Vlaamse toneelmaker Eric De Volder had nog nooit met een bestaand repertoirestuk gewerkt toen Johan Simons en zijn dramaturg Koen Tachelet van NTGent hem twee jaar geleden voorstelden Woyzeck van Georg Büchner (1813-1837) te maken. Dat stuk staat weliswaar bekend als de beroemdste antitoneeltekst uit de Biedermeierliteratur, maar is niet meer of minder dan een schoenendoos met dramasnippers, waaruit iedere Woyzeck-heruitvinder zijn of haar eigen kloon van de ongeletterde soldaat met die naam kan boetseren. Eric De Volder (bewerking, vorm en regie) en Dominique Pauwels (muziek) hebben er een grotesk soort muziektheater uit gecreëerd, commedia dell'arte in opera, volgens de componist ‘een zuur snoepje, een glimlach waar een traan door trekt’. Sterk spul dus.
Het helpt ook als je van poppenkast houdt, of in ateliers van expressionistische schilders als Otto Dix zou willen ronddwalen. De speelvloeren van Erik De Volder lijken immers op de magische rommelzolders waarop hij zijn voorstellingen pleegt te bedenken. Hier: een spoor van kleine speeltoneeltjes waarop zich afzonderlijke scènes afspelen en met elkaar beginnen te bemoeien. Zijn spelers beschilderen zich met de uitvergrote trekken van hun personages, hun gegrimeerde maskers paren de oerkracht van het Japanse Kabuki aan de griezeleffecten van de schmink in Das Kabinett des dr. Caligari, de moeder van alle Duitse stomme films uit de jaren twintig van de vorige eeuw. In het centrum van de handeling de Woyzeck van toneelspeler Oscar van Rompay, de dolende verschoppeling met macaroni in zijn kop, slingerbewegingen van zijn op hol geslagen gemoed waarmee hij greep probeert te krijgen op een wereld die weinig goeds met hem van plan is. Hij heeft van De Volder een complete doopceel gekregen, Frederik Johannes, roepnaam Frans, met een vrouw die dood moet uit jaloezie, met een kindje dat geen jongen is maar een meisje dat niet kan praten - bij haar begint én eindigt het verhaal - met een grootmoeder die MoeMoe heet, en natuurlijk met een bazige militair die manisch-depressief is en een naargeestige Dokter die Frans misbruikt in medische experimenten die door vrouw Marie worden benoemd als ‘da’d'onnozel gedoe mee die ereweten, zo ne stank iedere keer zeg!’.
Want, o ja, de bewerking van Eric De Volder is gekrast in een bij elkaar gescharreld West-Vlaams dialect dat in zijn zangerigheid mooi aansluit bij de (opgenomen) muziek van een negenkoppig koortje en een strijkkwartet. Je moet er een paar lang ongebruikt gelaten luiken en vensters van het toeschouwersgeduld voor openschuiven en niet van de toneelmakers verwachten dat ze de legpuzzel van Woyzeck compleet en pasklaar bij elkaar hebben gepiekerd. Maar je krijgt er rijkdom voor terug. Een panoramiek aan bewegende (in de meervoudige betekenis van dat woord) Vlaamse primitieven. Gegoten in een klankuniversum waarin rauwe toneelspelersstemmen zich vermengen met een van God gegeven mooie polyfonie aan zangers en strijkers. Mijn trommelvliezen gingen ervan gloeien.
Met al die middelen en in de sobere vormgeving wordt een vertelling gebracht die zich langzaam voor je ontsluit als een herfstlucht doorkliefd door een regenboog. De Volder heeft het verhaal verbonden aan de persoonlijke historie van het jong gestorven genie Büchner. Ongewild verbond de vertelling zich met zijn eigen tijdelijkheid: Eric De Volder overleed op 28 november 2010, in de vroege ochtend na de première van Frans Woyzeck. De Magiër-Maestro is 64 jaar geworden.
Frans Woyzeck is onder meer nog te zien in Eindhoven, Maastricht, Amsterdam (7 februari, Stadsschouwburg), Groningen, Den Bosch. Inlichtingen: www.ntgent.be