Geen woord echter over het rechts-extreme Vlaams Blok, dat met zijn snel groeiende aanhang (10,3 procent in 1991, 12,3 procent in 1994) niettemin een geduchte factor in de Belgische politiek is geworden.
Ik drink een pint met het boegbeeld van de Vlaamse socialisten. Waarom, vraag ik Tobback, pleegt hij over het Blok zo demonstratief te zwijgen?
‘Omdat ik niet weet wat ik over hen zeggen moet, behalve dat je je stem weggooit door die lui electoraal te steunen’, zegt de SP-voorzitter. ‘Tegen dat vertoon aan demagogie kan zelfs ik niet op. Een argument hoor je nooit, er wordt uitsluitend op de laagste instincten gespeculeerd. Trouwens, wat er over het Blok te zeggen valt, is vanmorgen door Regine Beer gezegd.’
Van Regine Beer kende ik tot voor kort alleen haar arm, geexposeerd in de advertentiekolommen der diverse dagbladen, inclusief het kampnummer dat de nazi’s daarop in Auschwitz hebben getatoeeerd. Zij was in die jaren, in nationaal-socialistische ogen, een vreemdelinge, vergelijkbaar met de vreemdelingen waartegen het Vlaams Blok de Belgen tracht op te hitsen. Daarom mocht Regine Beer, een oude dame in een oude-damesjurk, haar Gentse partijgenoten publiekelijk de verderfelijkheid van dit soort gedachtengoed uitleggen. Het gedichtje waarmee zij haar optreden besloot, sloeg als een schot hagel het auditorium in. ‘Fascisme is moord! Schrijft het op de muren! Fascisme, fascisme, fascisme is moord! Spreekt het uit dat heel de aard het hoort: fascisme, fascisme, fascisme is moord!’ Zij haalde diep adem teneinde haar voordracht met het maximale volume af te ronden. ‘Daarom: leve de democratie! Leve het fascisme!’
Even versteende de zaal - vervolgens ging er een soort begrijpend gegrinnik door de rijen.
‘Eh, ik bedoel natuurlijk: Leve het socialisme…’ stamelde de spreekster, plotseling een toontje lager.
ZIJ NOEMEN ZICH ‘militanten’, zij spreken elkaar aan met ‘kameraden’ en zingen na afloop van hun partijcongressen de Internationale, vanzelfsprekend in de beproefde berijming van Henriette Roland Holst. Duizend militanten sterk zijn zij deze zondag naar Gent gekomen, de decoratieve bakermat van de Belgische sociaal-democratie. Het was rond de eeuwwisseling de meest proletarische stad van Belgie, met een socialistische cooperatie en de eerste moderne vakbond. Plus het fameuze dagblad Vooruit, in 1884 gesticht als spreekbuis voor hen die het moeilijk hadden ‘de twee eindekens van het leven aaneen te knopen’. Daarom: ‘Thans zenden wij u de wereld in, Vooruit, blad voor ’t volk, door volkskinderen opgesteld, hopende dat gij bij de grote werkersfamilien met liefde, als een steun en een troost zult aanvaard worden. Leve de Vooruit! Leve het Gentsche Werkvolk!’
Sinds 1914 beschikt het plaatselijke proletariaat bovendien over een der beroemdste gebouwen van Belgie. Het is de Vooruit, een cultuurmonument dat decennia lang het vooruitgangsgeloof van de arbeidersklasse (‘Kunst Veredelt’) symboliseerde, met zijn Marxkoor, zijn Harmonie Vooruit, zijn toneelgezelschap Multatuli en zijn Vrijzinnige Werkmansbibliotheek. Art Nouveau, burgerlijk en eclectisch, tot in de toiletten - met hun ‘gemakken en pissijnen’ - toe doordacht. Om na de Tweede Wereldoorlog ernstig te verkrotten, net als het socialisme zelf.
Maar daar wordt inmiddels iets aan gedaan. Over het gebouw hebben zich een paar enthousiaste Gentenaren ontfermd die de bouwval fase-voor-fase restaureren. Het restauratiewerk van de partij, de SP zoals deze liefdevol wordt omschreven, is in handen gegeven van Louis Tobback, senator annex burgemeester van Leuven. Hij heeft zich tot doel gesteld de verkiezingen tot een succes voor zijn partij te maken. Ondanks alles. Ondanks de extreem moeilijke omstandigheden, veroorzaakt door Tante Agusta, een aangetrouwd familielid van de Italiaanse helikopterfabrikant waarvan een paar maanden geleden bleek dat hij enige tientallen miljoenen illegale franken in het Belgische socialisme had gestoken.
EEN HUISKAMER IN een Gentse buitenwijk, de dag voor het verkiezingscongres. Zes plaatselijke socialisten rond de koffiepot, geen functionarissen maar gewone partijleden, gewone SP-stemmers, zij het lang niet altijd met het enthousiasme van vroeger. Vier vrouwen, twee mannen. Een schrijfster, een ex-lerares plastische kunst, een studente wiskunde, de ex-advertentiewerfster van de Vooruit zaliger gedachtenis. Een gepensioneerd leraar aan een sociale academie. Een wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de wiskundefaculteit van de Gentse universiteit. Hij heeft in de voormiddag milieuvriendelijk gefietst, met een plaatje van milieuminister Norbert de Batselier op zijn achterspatbord, in het gezelschap van zo'n vijftigtal partijgenoten.
‘Voornamelijk intellectuelen, helaas’, zegt hij. ‘Dat is nu eenmaal zo. Maar er zaten toch ook een paar gewone militanten tussen.’
‘Zoals het mij op 1 mei weer eens is opgevallen hoe weinig jongeren er in de stoet meelopen’, zegt de advertentiewerfster. ‘Jammer is dat toch. Ja, kinderen, die waren er in overvloed, maar die waren gewoon door hun ouders meegenomen.’
‘Neem mijzelf’, zegt de studente, een middentwintigster. ‘Mij is het socialisme van huis uit door mijn ouders bijgebracht. Maar als het mij niet met de moedermelk was ingegoten…’
‘Eerlijk gezegd kan ik mij niet voorstellen’, zegt de leraar, ‘waarom jonge mensen, behalve om milieuredenen, voor het socialisme zouden kiezen.’
Niemand heeft eigenlijk veel zin om over de affaire te praten, maar natuurlijk duurt het geen vijf minuten of het lijk van Tante Agusta tuimelt uit de kast.
‘Als je die kwestie extrapoleert, vraag je je in gemoede af waarom je zo'n partij eigenlijk zo nodig trouw moet blijven. Maar ja, je hebt geen keuze. Toch ben ik nog steeds zowel verbaasd als ontgoocheld. En dat zal voorlopig niet overgaan.’
‘Maar om hoeveel ging het in feite? Zestig miljoen. Dat is toch in feite niet zo'n groot bedrag?’
‘Voor mij was het in eerste instantie ook een schok. Maar als je dan ziet hoe de rechtsen er misbruik van maken! Het gerecht in Luik hoeft maar de eerste de beste sukkelaar te verhoren of de dossiers liggen dezelfde dag op straat.’
‘Zelf ben ik er in 1979 uitgestapt, met de raketten. Die vind ik nog altijd erger dan Agusta. In die dagen hebben wij… Gek he, zelfs als je geen lid van de partij meer bent heb je het nog altijd over wij. En toen kwam die Agusta-zaak waardoor de partij zo in moeilijkheden kwam dat ik dacht: juist nu moet ik erbij zijn, waarna ik toch maar weer lid ben geworden.’
‘De anderen zullen ook wel boter op hun hoofd hebben, maar socialisten horen nu eenmaal beter te zijn.’
‘En het gevolg is dat er alleen maar over de schandalen wordt gepraat, terwijl er op het politiek beleid van de partij toch ook wel het een en ander te zeggen valt.’
‘Ik had de vorige keer, toen er van Agusta nog geen sprake was, al de grootste problemen in het stemhokje. Waarna je uiteindelijk toch…’ zegt de lerares.
‘Je zit nu eenmaal vast aan zo'n partij. Stemmen doe je tenslotte ook met je emoties, met je onderbuik’, zegt de schrijfster.
‘Maar het is toch geen schande om een emotionele keuze te maken?’ zegt de studente. Zij laat zich meetronen naar de achterkamer waar speciaal voor haar de Internationale op de draaitafel is gelegd, in zo'n ouwe, antieke opname. In het Frans. Het strijdlied schalt, terwijl de andere gasten een taartje eten, door de vertrekken. Dan voegt het meisje zich weer bij de anderen.
‘En heb je genoten, kind?’ vraagt de advertentiewerfster.
Zij zijn er de volgende ochtend natuurlijk allemaal, in het Vooruit-gebouw, verspreid over de volgepakte grote zaal, de beide balkons, de trappen en de wandelgangen. Dat krijgt geen partij of politicus vandaag de dag meer voor elkaar. Behalve Louis Tobback, onkreukbaar en verbaal hoogbegaafd, wiens pogingen om eigenhandig zijn aangeslagen partij uit het moeras te trekken deze verkiezingen een dramatische dimensie meegeven. Voor jong en oud, vooral oud, want de SP is, zo te zien, met name een middelbare partij, die zijn campagne dan ook vooral op de bedreigde pensioenen en ziektekosten richt. Nee, over Tante Agusta wordt andermaal liever niet gesproken, en zeker niet door ex-voorzitter Frank Vandenbroucke - de affaire kostte hem zijn betrekking van minister van Buitenlandse Zaken. Hij mag het verkiezingsprogramma verdedigen en krijgt zoveel applaus dat het niet toevallig meer is. ‘Dank je wel, kameraden, in de nood leert men zijn vrienden kennen’, zegt de onttroonde politicus. Dan sukkelt hij saai door zijn teksten heen, in de wetenschap dat de zaal zijn verkiezingsprogramma straks met nul-komma-nul tegenstanders zal aannemen.
Er wordt niet gediscussieerd, maar getuigd, een verkiezingsprogramma heeft immers een andere functie dan een partijprogramma. Er wordt getuigd door de voornoemde joodse mevrouw van die ongelukkige verspreking, die haar ongetwijfeld een doorwaakte nacht heeft gekost. Er wordt getuigd door een andere kandidate-afgevaardigde, afkomstig uit de gezondheidszorg. Zij sprak, vertelt zij, onlangs met een chirurg, een kandidaat van de concurrerende christen-democraten. ‘Hij zei mij: “Open ik de borstkas van een patient, dan ligt het hart links. Kijk ik daarentegen naar rechts, dan zie ik niets.” Kameraden, een mooiere omschrijving van het socialisme kan ik mij nauwelijks voorstellen.’ Gejuich en applaus. Gevolgd door gejuich en applaus voor een derde kandidate, ‘een rood wijf dat van geen ophouden weet’, zoals zij zichzelf omschrijft. ‘Dus tot slot zou ik alle rode wijven en alle rode venten willen aanmanen te doen als ik en het nooit, nooit en te nimmer op te geven!’ Gelukkig zijn de restauratiewerkzaamheden van de Vooruit al behoorlijk gevorderd, anders was het gebouw onder het turbulente bravogeroep gegarandeerd ineengestort.
Dan begeeft Louis Tobback zich in de richting van het spreekgestoelte. Maar de eerste minuten komt hij niet aan spreken toe. Want socialisme is (ook) romantiek, jongetjes met rode rozen, arbeideristische typen met proletarische helmen die, onder het uitspreken van bewogen heilwensen, cadeautjes komen brengen.
‘Kameraden’, zegt Tobback, ‘ik verontschuldig mij voor het feit dat een aantal van jullie op die oncomfortabele trappen moet zitten, maar wij wilden deze bijeenkomst nu eenmaal absoluut in de Vooruit organiseren. Hier, in de Gentse textiel, zijn wij opgestaan om een andere samenleving te maken. En wij hebben die andere samenleving gemaakt. Wij! De vooruitgang zijn wij, niet de anderen. En daarom wilde ik vandaag in de Vooruit zijn en daarom zitten jullie nu op die oncomfortabele trappen.’
Hij oogt een paar maatjes kleiner dan op de affiches, waarop hij tot bulldogformaat is opgeblazen. Elektrisch versterkte bulderstem, linkerhand in de zak, rechtervuist retorisch geheven. Sprekend van die paar aantekeningen die hij tijdens de papieren voordrachten van de andere sprekers heeft gemaakt. Veel van wat hij zegt over wat Frank heeft gedaan en even later door Eric op vruchtbare wijze is voortgezet is voer voor Belgie-specialisten, maar zijn voordracht is meeslepend en zijn gevoel voor humor is drastisch en effectief. Ook de hem omcirkelende fotografen schuddebuiken. Bij de linkeruitgang staat waarachtig weer zo'n jongetje met een rode roos, gereed om straks met knikkende knietjes het podium te beklimmen. ‘Wij zijn een rijke beweging’, besluit de spreker, ‘en wij willen regeren, wij willen meebesturen, wij willen betrokken worden bij de vraag hoe het land de volgende eeuw zal ingaan. Daarom telt elke stem. Ik wens u nog zes, zeven strijdbare dagen toe!’
Het auditorium verheft zich in ongekunstelde geestdrift. Maar waar blijft de Internationale? Het jongetje met de rode roos wordt op de tafel gezet, ten faveure van fotografen en cameraploegen. Ja, daar is eindelijk de Internationale, met zachte g en gebalde linkervuist. Lieve mensen, die Belgische socialisten. Ook zij zullen uiteindelijk de wereld niet redden, maar niemand zal kunnen beweren dat zij hun best niet hebben gedaan.
HIJ HEEFT, ALVORENS naar een volgende politieke bijeenkomst af te reizen, nog net tijd een glas te drinken, aan een tafeltje temidden van zijn partijgenoten.
Nee, mijn onbezonnen poging de Belgische socialisten tegen die emotieloze, rozerode rekenmeesters benoorden Wuustwezel uit te spelen, mislukt. Tobback heeft nu meermalen op een congres van de Partij van de Arbeid gesproken en heeft de stemming daar als ‘zeer sfeervol’ ervaren. ‘Toegegeven, wij zijn hier in Belgie een beetje Latijns. Dag Fons, leuk dat gij hier ook zijt.’
Is dat gedoe met rode rozen en dat gezwaai met rode vlaggen, hoe dierbaar ook, geen beletsel voor een doorbraak naar nieuwe kiezersgroepen? vraag ik.
‘Het is mogelijk een drempel’, zegt Tobback. ‘Anderzijds kan ik mij een belangrijker discussie voorstellen dan de discussie over de vraag of je elkaar al dan niet met kameraad moet aanspreken. Iemand die zich bij de SP aansluit, is politiek bewust en een politiek bewust iemand zal zich door geen rode roos laten weerhouden.’
Heeft ‘de affaire’ (zal ik maar zeggen) veel antisocialistische gevoelens bij de politieke tegenstanders geprovoceerd?
‘Antisocialistische gevoelens, nee’, zegt Tobback. ‘Ikzelf heb daar in elk geval weinig van gemerkt. Politieke tegenwind, ja, wat begrijpelijk is. Plus de ingezonden brieven van de gebruikelijke gekken. Dag Jean, wat heb ik u lang niet gezien!’
Veertig procent van de kiezers, die thans nog tussen de partijen zweven, dat is niet direct een reclame voor de politiek te noemen, constateer ik.
‘Zijn het er werkelijk veertig?’ zegt Louis Tobback. ‘Ja, dat is erg veel. Ik denk trouwens dat het er zoveel zijn omdat zich een nieuwe situatie heeft voorgedaan. Voor het eerst hebben mensen, SP-stemmers in spe, aarzelingen om toe te geven dat zij ons straks, in het stemhokje, zullen gaan steunen. Die veertig procent zou dus best een behoorlijk stempotentieel voor ons kunnen bevatten. Ik zie de aanstaande zondag dus met optimisme tegemoet.’
IN DE STATIONSRESTAURATIE van Gent drink ik, in afwachting van mijn trein, een der lokale bieren. Als je daar maar genoeg van drinkt, lees ik op een affiche, krijgt men een echte Belgische aansteker cadeau. Zes vierkante Vlamingen drinken zwijgend met mij mee. Nee, de menselijke gestalte is een slecht politiek kompas: het kunnen net zo goed blokkers als militanten zijn. Behalve die jongen met stoppeltjeshaar, een tafeltje verder. Dat is een linkse, dat zie je zo.
Naast zijn glas trappist ligt een rode roos, in cellofaan verpakt.
Ik knoop een praatje met hem aan. Is hij die morgen toevallig ook in de Vooruit geweest? vraag ik.
‘U bedoelt m'n rode roos?’ vraagt hij. ‘Nee, dat heeft niets met politiek te maken, die is voor het meisje met wie ik hier een afspraak heb. Zo, dus u was bij Louis Tobback? Groot man, hier in Vlaanderen. Zonder hem zouden de socialisten volgende week van de kaart worden geveegd.’
Vlaamse volkskinderen
Nee, over ‘Tante Agusta’ praatten zij liever niet. De Vlaamse socialisten getuigden in ‘de Vooruit’ te Gent. Martin van Amerongen dronk een pint met Louis Tobback.
GENT - Het is zondagmorgen. De zwarten zitten in de kerk, de roden zitten in het cafe van de Vooruit, de Gentse socialistenburcht waar zij die ochtend op flamboyante wijze door SP-leider Louis Tobback zijn toegesproken. Over de verkiezingen van aanstaande zondag in het algemeen, over de door-en-door onbetrouwbare liberalen en de net iets minder onbetrouwbare, maar weinig daadkrachtige christen-democraten in het bijzonder.
www.groene.nl/1995/20