
In BOZAR Brussel is een fraaie tentoonstelling gaande, waar enkele tientallen Zurbaráns worden getoond, sommige afkomstig uit verre Spaanse kloosters. Het is op het eerste gezicht allemaal bekende, intens katholieke kunst. Zoete madonnaatjes, waar Bartolomé Murillo bekend om werd. En kleine ingetogen stillevens die lijken op de werken die zeventiende-eeuwse Nederlanders zo fijn konden schilderen. Lijken, want het is allemaal anders, behoorlijk anders: de hemel is tastbaar, de werkelijkheid is ijl.
In Christus en de Maagd Maria in het huis te Nazareth (uit Cleveland) lopen de werkelijkheden door elkaar. Het is een huis, althans, dat moet wel, want er staat een tafel met daarop een paar boeken en een paar uien en daarvoor zit de jonge vrouw op de grond, netjes naaiwerk te doen, kussen op schoot, de naaimand aan haar voeten. Ze staart, in melancholieke gedachten verzonken, naar de kleine Jezus, een bleek kereltje van een jaar of tien met blonde krulletjes. Deze heeft zich in zijn vinger geprikt en kijkt peinzend, kalm, naar het druppeltje bloed. Er lopen ook nog twee duiven rond en er staat op de grond een aardewerken potje en een vaas met lelies. Dat is allemaal heel gewoon en intiem maar ook beladen, want wij weten dat Maria wéét wat er met de jongen gaat gebeuren, later. Het druppeltje bloed wijst daarop. Ze voelt nu al het verdriet. Wij kunnen dat gemakkelijk mee-voelen.
Aan de achterkant van de voorstelling gaat echter de zon onder, midden in de kamer. Er schijnt oranje licht, omgeven door rook, rechts staat een merkwaardig grote zuil, met daarachter een venster dat uitziet op wolken, en bij nader inzien klopt er eigenlijk maar weinig van het perspectief van die tafel, kortom: de achterkant van dat ‘huis te Nazareth’ doet zich voor als een portaal naar een andere dimensie, en de twee figuren bevinden zich kennelijk in beide dimensies tegelijk. De tastbare werkelijkheid van de duiven, de uien, de naaimand en het aardewerken potje is tegelijkertijd immaterieel en on-werkelijk.
Over Zurbarán is niet zo veel bekend. Het was een jongen uit een klein dorp op het armste platteland van de Estremadura, tussen Madrid en Lissabon. Zijn vader stuurde hem op zijn achttiende naar Sevilla, toen nog een welvarende havenstad, waar hij het schildersvak leerde. Vanaf januari 1626 komt hij als meester in de boeken voor. In die maand tekende hij een contract met het Dominicaner klooster San Pablo el Real voor twee dozijn schilderijen over het leven van St. Dominicus, aangevuld met een serie portretten van Vaders en Doctores van de Orde. Twee jaar later nam hij een vergelijkbare opdracht aan van de Orde van Onze Lieve Vrouwe van Weldadigheid, ook wel de ‘Geschoeide Mercedariërs’ genoemd, strijdbare monniken die zich toelegden op het vrijkopen van christelijke slaven (hun klooster is nu het Museo de Bellas Artes van Sevilla). Die opdrachten waren zo omvangrijk dat Zurbarán er een stevige ploeg assistenten voor moet hebben ingeschakeld. Dat kan een zekere wisselvalligheid in de uitvoering met zich mee hebben gebracht.
Vanuit Sevilla werd de schilder vervolgens naar het Escoriaal gehaald, om er als hofschilder twee grote veldslagen te schilderen, een periode die behalve voor zijn maatschappelijk aanzien vooral belangrijk was omdat Zurbarán in het paleis-mausoleum veel nieuwe Europese kunst zal hebben gezien. Hij keerde in 1636 terug naar Sevilla. Toen de economie verslechterde en de pest er huishield verhuisde hij naar Madrid, waar hij in 1664 overleed. Hij schilderde veel ‘voor de markt’, en maakte herhaaldelijk kopieën van succesvolle formulestukken, zoals de Zweetdoek van Veronica.
Volgens Cees Nooteboom, die vaak en goed over Zurbarán geschreven heeft, is het waarschijnlijk dat Zurbarán in zijn opleiding heeft gewerkt als pintor de ymagineria, iemand die houten sculpturen beschilderde. Dat verklaart misschien iets van de manier waarop hij die eerste grote opdrachten uitvoerde. De manshoge portretten van de beroemde Mercedariërs, allemaal in prachtige marmerwitte pijen, verraden een goed gevoel voor de derde dimensie, van volumes in het rond, vormgegeven door het licht. Zó sober, solide, onwrikbaar en monumentaal was het geloof van die Mercedariërs, en zo sterk waren zij, dat ze staande in hun loodzware boeken konden schrijven.
De kleine stillevens zijn ook zo te zien, denk ik: als studies in losse volumes, elementen die later overal in de grotere schilderijen zullen worden toegepast – zoals die boeken en die uien op de tafel van Maria. Zijn wereldse portretten zijn prachtig – maar statisch. Die schilderijen zijn indrukwekkend, als je ze in Brussel zo allemaal bij elkaar ziet, maar raadselachtig in hun wisselvalligheid. Raadselachtig, want de werken laten ook zien dat hij schilderijen van Caravaggio aanschouwd moet hebben, en werk van Velázquez en Rubens en tientallen anderen. Je zou kunnen zeggen dat Zurbarán briljant was in de levensechte details – dat naaimandje, dat witte laken – maar kennelijk niet zo handig als het op een grotere compositie aankwam. Dat is niet zo. Hij kón anders, maar wilde niet.
Nooteboom meent dat die eigenzinnigheid te verklaren is uit het Spaanse mysticisme van die tijd, een variant van het katholicisme die nu wel ‘van een andere planeet’ lijkt. Spanje was na de herovering op de Moren een bolwerk van spirituele zuiverheid geworden. Men leeft in de vurige geest van de contrareformatie, gaat voor in de strijd tegen ketterij, maar tegelijkertijd brokkelt de Spaanse macht af, de economie verzandt en het intellectuele contact met de rest van Europa verstilt. Benoorden de Pyreneeën werd en wordt die hevige geloofsbeleving vooral in verband gebracht met de hysterie van de inquisitie en de maniakale ascese van religieuze figuren als Teresa van Avila en St. Jan van het Kruis. Toch waren die mystici een stuk pragmatischer dan je zou denken. Nooteboom wijst erop dat een invloedrijke mysticus als Francisco de Osuna (1492/7-1540) het streven naar een mystieke unie met God zag als een geleidelijk proces, als een ladder. Geestelijke liefde zou de lichamelijke geleidelijk overstijgen, zo schreef hij in zijn Derde spirituele alfabet (1527), maar: ‘Wij moeten goed begrijpen dat de zogenaamde vleselijke liefde niet slecht is, en niet moet worden begrepen op de negatieve manier die zo vaak te horen is, want de [lichamelijke en geestelijke] manieren van liefhebben zijn alleen maar fases in steeds zuiver wordende vormen van liefde, die ons duidelijk maken hoe wij Christus Onze Heer nog puurder kunnen liefhebben – net zoals zijn apostelen.’ De apostelen hadden Jezus eerst lichamelijk liefgehad in zijn vleselijke vorm. Tijdens het lijden kregen zij het lichaam in spirituele zin lief, en na de opstanding en hemelvaart aanbaden zij Jezus’ geest in zuiver geestelijke zin, aldus Osuna. Het verlangen naar mystieke unie was dus een eenvoudige, praktische weg, niet van fanatieke versterving, maar van innerlijke zuivering en het richten van alle aandacht op de zaken van de geest.
Een van de grotere scènes geschilderd voor de Mercedariërs in 1629 was Het visioen van St. Petrus Nolasco, de stichter van de Orde (nu in het Prado). De heilige slaapt, onhandig vooroverliggend op een houten bank. In zijn droom verschijnt een engel en verdomd: zó moet een engel binnenkomen, de ogen gesloten, voorzichtig met een echte voet één echte stap zettend in onze wereld. Zó komt het onbestaanbare het bestaande binnen. Het perspectief slaat meteen op tilt. Dat God, de Maagd of een engel zich op zo’n intieme manier aan een heilige vertoonde was voor iemand als Zurbarán tegelijkertijd een bovennatuurlijke en een diep menselijke ervaring. Het is niet óf-óf, vlees óf geest: er bestaat ook een ‘spiritueel lichaam’, en een ‘lichamelijke geest’.
Hier ligt, denk ik, de vreemde magie van Zurbarán: hij zag niet twee werelden, hij zag er één, waarin verschillende werkelijkheden tegelijk bestonden. Het is ongeveer precies zoals Osuna het geschreven had: Anden siempre juntamente, la persona y spirítu (Zij gaan altijd samen, de mens en de geest). De vriendschap en communie met God was gewoon mogelijk, tijdens het leven, en die vriendschap was niet verheven of afstandelijk, maar ‘zekerder en intiemer dan ooit tussen broeders heeft bestaan, of zelfs tussen moeder en kind’.
Zurbarán, Master of Spain’s Golden Age. BOZAR, Brussel, t/m 25 mei. Cees Nooteboom, Zurbarán, in Zurbarán, Selected Paintings 1625-1664 (2011, Schirmer/Mosel)
Beeld: Francisco de Zurbarán, Sint Fransciscus van Assisi in zijn graf, ca. 1635 (Milwaukee Art Museum).