© EyeEm GmbH/Rights Management

Gedwongen binnen zitten ten tijde van het coronavirus doet me soms denken aan mijn leven onder dictator Ceaușescu. Er zijn veel overeenkomsten met wat er nu in de wereld speelt. We hadden toen weliswaar geen internet om ons online solidair met elkaar te verklaren, maar in de donkere jaren van het communisme deden we verder ongeveer hetzelfde: lezen, zingen, helpen en steunen, een underground netwerk van solidariteit creëren. De belangrijkste les van de communistische tijd waarin ik ben opgegroeid is dat ik die, net als vele anderen, heb overleefd! Het is me gegeven om ook in een vrije wereld te leven. Nu, zoveel jaren later, in het Westen, in een ander leven, met een totaal ander decor, kan ik nog steeds in tranen uitbarsten: ‘Ik heb het overleefd!’ Het is een mens gegeven om veel te overleven – politieke regimes en zelfs pandemieën.

In dat gesloten leven onder het communisme waren er een paar dingen die ons hebben gered, een paar dingen die het leven, zo moeilijk als het toen was, draaglijk hebben gemaakt. Ten eerste: lezen.

In een wereld waarin veel schrijvers en veel boeken verboden waren, was het lezen van literatuur een wijdverbreide vorm van escapisme. En het lezen hield gelijke tred met de factor tijd. We hadden immers zeeën van tijd; tegen de tijd die we onder het communisme hadden, kan geen enkel virus op. We hadden tijd om te lezen, tijd om verboden boeken met de hand te kopiëren. Boeken over filosofie, spiritualiteit, democratie, werken die ‘schadelijk voor het functioneren van de communistische maatschappij’ waren. Literatuur nam zo de plaats in van geschiedenis en filosofie – omdat de handboeken op die gebieden volledig uit propaganda voor het communistische regime bestonden.

Mijn eerste samizdat, een verboden boek, was een filosofisch traktaat dat ik had gekregen van ik-weet-niet-meer-wie. Dat was ook de bedoeling: dat ik dat zou ‘vergeten’, voor als ik betrapt zou worden. Maar ik ben echt vergeten van wie ik het had. Ik herinner me nog wel het notitieboek waarin het was overgeschreven. Ik had het in de kerstvakantie uit mijn internaat meegenomen naar het huis van mijn ouders. Ik las het in bed, snipverkouden (!), met koorts die zeker door het boek kwam. Want voor het eerst in mijn leven vroeg iemand zich af (in een boek) wie eigenlijk de overwinnaars waren, terwijl ik elke dag te horen kregen dat Zij, de communisten, de overwinnaars waren. Maar in het handgeschreven boek werd gesuggereerd dat zelfs Marx geen overwinnaar was. Dat er tijden zouden komen waarin we zouden begrijpen waarom. Meer dan dat – er stond in dat wij, de anderen, de daadwerkelijke winnaars waren. Gevaarlijke tekst; de auteur ervan zat jarenlang in de communistische gevangenissen, maar zijn ideeën circuleerden clandestien in een handmatig gekopieerd boek.

Na zeven uur ’s avonds, maar vaak al eerder, werd de elektriciteit afgesloten. In de winter zaten we als mollen in het donker. Als in een complete lockdown. Kaarsen hadden we niet altijd, maar als we ze wel hadden, lazen we door tot de laatste flikkering van het vlammetje. Nog steeds heb ik een kast vol boeken waarvan de bladzijden zijn bedekt met kaarsvet. En in dat dikke, gestolde kaarsvet zit, als in een barnsteendruppel gevat, nog steeds onze hoop en het gebed voor een beter leven.

In een tijd waarin het politieke regime de baas van onze gedachten wilde zijn, vluchtten wij in fictie, via onze boeken. Buiten heerste het communisme, binnen bewaakten wij, bij de vlam van een kaars, onze toekomst, die vooralsnog alleen in boeken was geschreven. Buitenlandse literatuur, Roemeense literatuur, we lazen alles door elkaar, alles wat we maar konden krijgen. Veel Franse en Engelse werken ook. Ik herinner me nog mijn smeekbede aan mijn docent Frans om mij Le petit prince uit te lenen, uit zijn enorme bibliotheek die veilig achter glazen deurtjes stond. Ik denk dat hij bang was om zijn boek vol kaarsvet terug te krijgen en hij weigerde. Uiteindelijk heb ik Le petit prince van een andere docent geleend. In de boekhandels stonden enorme rijen, de oplagen waren soms honderdduizenden hoog. Voor een Geschiedenis van de literatuur van tien kilo heb ik al het geld voor mijn trimestriële maaltijdenabonnement van de kantine neergeteld.

De nachten zonder elektriciteit waren lang, maar we boften nog dat we niet in de stad woonden, waar de radiatoren hele winters lang bevroren bleven, omdat Ceaușescu het plan had opgevat om de buitenlandse staatsschuld versneld af te lossen. Wij hadden twee kachels. Als de kaarsen op waren, zette ik het deurtje van een kachel open en probeerde ik te lezen bij de gloed van de hete kolen. De vele schaduwen die het vuur op de pagina’s liet dansen vergrootten alleen maar het mysterie van het boek. De teleportatie van de koude, enge wereld van de communisten naar de magische wereld van de literatuur was totaal. Door het lezen beleefden we de geschiedenis niet meer alleen op de wijze waarop de communisten ons haar lieten beleven, maar ging de geschiedenis haar eigen weg. Ongeveer zoals de literatuur.