Het ene boek lezen, betekent het andere laten liggen. Een gekmakende gedachte die kan leiden tot maanden van niet-lezen, of hoogstens her en der stukken, in ieder geval nooit meer iets uitlezen. Gelukkig verschijnen er continu boeken en boekjes die de overspannen lezer tegemoet komen. Alhoewel: ze kunnen ook zomaar een nieuwe oververmoeidheid veroorzaken. Mijn boekenkast staat er vol mee: literaire reisgidsen (vooral die over Engeland zijn om te smullen zo mooi), persoonlijke leesgeschiedenissen (vanwege zijn onverwachte voorkeuren sla ik geregeld die van Anthony Burgess op), literaire compendia en niet in de laatste plaats de leesgidsen, de wereldliteratuur in honderd-en-één notendoppen die je thematisch (‘tien klassiekers over vaders en zonen’) de weg wijzen.
Ik dacht dat ik een beetje klaar was met die lijstjes, maar de Oxfordse schrijver Simon Mason voegt met de onlangs verschenen Rough Guide to Classic Novels wel weer een aantrekkelijke variant toe. Allereerst is de uitvoering perfect: een handzame pocket met de Ulysses-verslindende Marilyn Monroe op de voorkant en het ingetogen profiel van Virginia Woolf op de achterflap. Daarnaast is het prettig dat Mason zich beperkt tot de klassiekers die de tand des tijds hebben doorstaan. ‘Great-pleasuregivers’ noemt hij ze in zijn voorwoord. Dit brengt automatisch met zich mee dat het aantal nog levende schrijvers in zijn gids miniem is, maar dat maakt het zicht meteen ook een stuk helderder, te meer daar Mason zich niet bepaald opstelt als een belegen herkauwer met een voorspelbare smaak. Dus schrijft hij een kernachtig lemma over Multatuli’s Max Havelaar (‘a book that will not shut up’), met een doorverwijzing naar de Portugese schrijver José Rizal, frist hij de herinnering op aan La hora de la estrella (1977) van de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector (‘few novels manage to be both provocatively postmodern and thoroughly enjoyable’) en heeft-ie het over Hester (1883) van de never-heard-of Schotse schrijfster Margaret Oliphant (‘a fortright tale of money and sex in an age of snobbery and piety’). Och Jezus, denkt mijn overspannen lezersgeest tegelijkertijd: nog een kandidaat voor de vakantiekoffer.
Een ander metaboekwerkje belooft korte metten te maken met iedere neiging tot óverlezen: met Comment parler des livres que l’on n’a pas lus? beleeft de Franse literatuurprofessor Pierre Bayard momenteel een onverwacht groot succes. Onlangs verscheen zijn intellectuele variant op de How to bluff your way-ongein ook in Engelse vertaling, als How to Talk about Books You Haven’t Read. Ik zal meteen maar bekennen dat ik waarschijnlijk het ideale slachtoffer ben voor een boek als dit, dat voortdurend lijkt te balanceren tussen de Franse slag en dito brille. Na de ruim 180 pagina’s is er een frons in mijn voorhoofd gekerfd waar geen botoxspuit nog iets tegen kan uitrichten.
In zijn voorwoord schetst Bayard zijn persoonlijke achtergrond: afkomstig uit een milieu waarin niet gelezen werd, waarin hij ook geen plezier in het lezen ontwikkelde én er bovendien geen tijd voor had (het hele gezin was aan het garnalen pellen blijkbaar, of moest kolen scheppen), vond hij zich later toch terug voor de collegezalen, lesgevend over literatuur. Tja, dan is het onvermijdelijk dat je moet praten over boeken die je vaak niet eens hebt geopend. Een deel in mij wilde bij zoveel koketterie afhaken, maar goed, je bent een brave letterknecht of niet.
Vervolgens schetst Bayard een leefwereld waarin de culturele dwang tot lezen immens is. Als je ook maar enigszins serieus genomen wilt worden, is het verboden sommige boeken niet gelezen te hebben. Blijkbaar leest deze arme literatuurprofessor De toverberg, of Anna Karenina, om serieus genomen te worden, niet omdat hij er nieuwsgierig naar is of omdat hij ervan zou kunnen genieten. Cultuur is een zaak van ‘oriëntatie’, zo betoogt hij, het gaat erom dat je zo’n beetje weet dat Ulysses een belangrijk boek is, en verder hoef je het dan echt niet meer te lezen. Kijk naar mij, aldus Bayard, ik heb het ook niet gelezen. Ik geloof dat ik er bijna was ingetrapt, maar zeker weten doe ik het niet. Wanneer Bayard begint uit te leggen dat wij allen een ‘inner library’ met ons meedragen, en dat iedereen ook zo zijn hoogst idiosyncratische versie van geliefde boeken met zich meedraagt, die voortdurend in botsing komt met die van anderen, wordt zijn betoog interessanter. Maar ook gecompliceerder.
Het laatste hoofdstuk, over hoe Oscar Wilde korte metten maakte met de boekenberg, is waarlijk gekmakend. Gewoon, omdat niemand ooit tegen Oscar Wilde op kan, en ik zeker niet. Lezen kan ernstige schade toebrengen, daar komt het uiteindelijk allemaal op neer. Iets om een vakantie lang op te gaan zitten/liggen kauwen, met die Schotse schrijfster – hoe heette ze nu ook weer – ongeopend naast me.