Spanning is er in de Holland Casino-eredivisie zeker, maar niet als het gaat om de vraag wie er bij de eerste drie eindigen. Na enkele seizoenen waarin hun hegemonie werd betwist, zullen PSV, Ajax en Feyenoord dit jaar weer afgetekend de eerste drie plaatsen van de Holland Casino-eredivisie bezetten, met meer dan 25 punten voorsprong op de nummer vier.

Daarom is er veel voor te zeggen de grotere clubs te dwingen de kleinere te helpen. Alhoewel het ogenschijnlijk indruist tegen de geest van de vrije markt, is deze gedwongen «horizontale solidariteit» gangbare praktijk in Amerika. Niet de clubs, maar de competities treden daar op als bedrijf. Het is ook de competitieleiding die daar verantwoordelijk is voor eventuele hulp van sponsors of over heden. In Europa verbiedt de antikartelwetgeving een dergelijke constructie. Dus overschrijden de verschillende clubbestuursleden de wetten van het betamelijke — en zeker van een gezonde financiële huishouding — in de hoop andere clubs te overtroeven in de strijd om Europees voetbal of prolongatie van het verblijf in de eredivisie.

Afgelopen week bleek zelfs FC Utrecht de schuld te hebben laten oplopen tot maar liefst veertig miljoen euro, een bedrag dat hoger is dan de jaarlijkse begroting van Ajax, de kampioen van het vorige seizoen. (Eerste conclusie: ze moeten in Utrecht verdomd labbekakkerig voetballen om met de beschikbaar gestelde euro’s niet verder te komen dan de achtste plaats.)

Toch is in Nederland niet de Europese antikartelwetgeving het grootste probleem, maar de kwaliteit van de voetbalbestuurders. Illustratie: de belangrijke bobo Juan Schot, algemeen manager Federatie Betaald Voetbal Organisaties, zegt afgelopen week over FC Utrecht dat dit «niet ieder jaar mag voorkomen» (joh!) en dat er nu «goede afspraken moeten worden gemaakt». Alsof voetbalclubs door kinderen worden bestuurd. In werkelijkheid zijn het topmannen uit het bedrijfsleven die al die eredivisieclubs naar en over de rand van het faillissement brengen.

Want ook het voetbal is de grote overschatting van de «captains of industry» niet bespaard gebleven. Die overschatting werd onlangs weer eens pijnlijk duidelijk toen de advocaat van Cor Boonstra over zijn cliënt zei dat deze «niet simpel van geest» is, noch «ongeletterd», maar dat hij na de HBS wel direct was gaan werken en daardoor onder andere «een gebrek aan een gevoel voor de nuance van taal» bezit. En hij zag dit vaker bij «dergelijke cliënten uit de top van het bedrijfsleven». De voetballiefhebber deelt zijn waarneming wanneer lieden als de gebroeders Wessels in Studio sport het woord krijgen; mannen die alle macht bij FC Twente bezitten zonder meer te doen dan het verstrekken van rentedragende leningen.

Met hun «gebrek aan nuance» hebben de topondernemers de gemeentelijke belastingbetaler de afgelopen tien jaar ten minste 350 miljoen euro uit de zak geklopt. Hun enige argument: voetbal brengt mensen naar de stad en is goed voor het imago. (Vandaar dat geen Nederlander ooit een voet in Den Haag zet?) Na gigantische schulden te hebben gemaakt, eisen de rijke clubbestuurders nu dat de overheid de sanering op zich neemt. De voorzitter van NEC roept zelfs op «wel te wezen», want «toen de stadions (…) werden ge- of verbouwd, hebben de desbetreffende gemeentes toch vergunningen afgegeven?» De gemeentebobo’s vonden het prachtig om op de eerste rij te zitten, zo beweert de voorzitter, dus «moeten ze nu hun verantwoordelijkheid nemen».

Maar zitten die voorzitters zelf niet ook nog altijd eerste rij?