Ik ga tegenwoordig met enige regelmaat naar begrafenissen en recepties van leeftijdgenoten: mannen en vrouwen die meestal midden vijftig zijn.
Vreemd: ze trouwen nu pas, als ze niet plotseling zijn gestorven, of ze hebben genoeg gespaard om met pensioen te gaan en willen dan weg uit Nederland.
Dirk (55), klasgenoot, altijd in de rechterlijke macht gezeten, heeft een huisje in Italië en wil daar nu met zijn jongere vrouw heen om een boek te schrijven. Een roman? ‘Nee, een soort autobiografie, maar met de nadruk op mijn tijd bij de rechterlijke macht.’ Waarom? ‘Omdat ik hoop dat eens een jonge rechter dit boek pakt en denkt: hé, interessant… Ik wil een voetnoot zijn.’
Een voetnoot.
Ik zeg niets terug. Een voetnoot zijn is enigszins mijn angst, hoewel ik vrees dat het mijn lot is. Ik probeer tevergeefs Dirks ambitie om een voetnoot te zijn te begrijpen.
Zou Mara (56) ook ergens een voetnoot zijn, vraag ik me op haar begrafenis af. Haar man verzoekt ons, voordat de kist gaat zakken, voor haar te applaudisseren. Het is indrukwekkend, maar waar klap ik voor? Mara had, toen we samen studeerden, grote ambities. Ze ging zich toeleggen op alfabetiseringsmethodes voor kansarme kinderen in Argentinië, maar kwam terug in Nederland, wilde van alles in verschillende linkse politieke partijen en raakte uiteindelijk verlamd aan beide benen door een vreemde hersenziekte. Ze was toen 35. Twintig jaar lang deed ze eigenlijk niets. Ze kon zich namelijk ook niet concentreren. Ze verzuurde. Ik klap voor haar man, denk ik, want Mara was niet meer zo aardig. Ik merk dat ik dat niet durf te bekennen; het heeft iets onethisch om dat te zeggen, maar door haar ziekte leek ze iedereen en alles te haten, en vorig jaar leek haar haat naar binnen te zijn geslagen. Het was alsof ze ’s nachts stiekem afspraken maakte met de dood en dan iets bedisselde wat wij niet mochten weten.
Als de kist zakt, knik ik naar Mirjam, met wie ik dertig jaar geleden nog naar bed ben geweest en die vorig jaar is getrouwd.
Op de dag dat ze zestig werd. Haar huwelijksjurk was een soort tafelkleed en om haar nek hingen veel te grote parels. Ze was dolgelukkig met haar man. Er ging een nieuw leven voor haar beginnen, zei ze. ‘En waar gaat je nieuwe leven dan over?’ Ze zei dat het over ‘genieten’ ging. Ze ging eindelijk eens ‘genieten’. Waarvan? ‘Van het leven.’
Van het leven.
‘Wat is dat, Mirjam, van het leven genieten?’
‘We hebben een huis in Miami.’
‘Genoot je vroeger niet?’
‘Nee, ik heb nooit echt van de dingen genoten’, zegt ze.
Ik durf niet te knikken, maar het zou kunnen kloppen.
Lerares klassieke talen op een gymnasium. Verhouding met leraar Engels, verhouding met leraar geschiedenis, een kind van een vakantieliefde, her en der wat geheime verhoudingen, een leesclub, een vertaalclub – en nu Miami.
Twee weken na de begrafenis kom ik Mirjam tegen op de receptie van Maarten, die afscheid neemt als bedrijfsarts. Hij is binnen – niemand van ons weet hoe hij dat heeft gedaan – en daar verandert de kredietcrisis niets aan.
Hij gaat verhuizen naar Zweden en daar een arts helpen met een praktijk in de fysiotherapie. ‘Fysiotherapie is mijn grote liefde, gek hè?’ zegt hij.
Hij is de aanleiding voor dit stukje. Toen ik daarnet eten voor de katten en de hond ging kopen, lag de rouwkaart van zijn vrouw in de bus.
Benieuwd of hij nog naar Zweden gaat.