Will: ‘Ik probeer me voor te stellen hoe die jaren waren, maar ik kom niet erg ver. “Wat gebeurde er met homoseksuele mannen in die periode?” Eerst zal dat een hoofdstuk zijn in een geschiedenisboek, dan een alinea, dan een voetnoot. Mensen zullen zeggen: “Wat triest!” Het gebeurt nu al. Ik voel het om me heen. Al het rauwe afgestompt, verdoofd en afgevoerd.’

Ze doen pijn, die zinnen. Maar Katherine, de moeder van de gestorven André, hoort die pijn niet meer. Ze luistert naar haar eigen pijn. Over een dode zoon die ze twee keer verloor. Eerst aan de vrijgevochten homo in New York, waar ze van walgt. Daarna aan aids, een ziekte die bij haar haatgevoelens oproept over dat vrijgevochten homoleven.

Cal (beroep: vermogensbeheerder, mooi detail) en de moeder van zijn gestorven partner hebben elkaar niet meer gezien sinds de afscheidsceremonie voor André in Central Park, in 1994. Cal en zijn vijftien jaar jongere partner Will (debuterend romanschrijver) hebben ondertussen een zoontje van zes, dat uit zaad van Will (en anonieme eicellen) is gegroeid in de buik van een lesbische draagmoeder. Allemaal dingen die tien jaar geleden in Amerika ondenkbaar waren. En die nu een voor homostellen gelukzalige realiteit zijn. Voor moeder Katherine echter onverdraaglijk, omdat het de zinloosheid van haar zoons dood onderstreept.

Dat is in een notendop waar Mothers and Sons over gaat. Het stuk wordt sinds de première op Broadway achtervolgd door het verwijt dat het een debatstuk is, geen fijnzinnig psychologisch portret. De voorstelling van regisseur Job Gosschalk en zijn team toont iets anders dan dit rare, negatieve stigma. Hier wordt het fenomeen ‘homohaat’ namelijk gefileerd in zijn meest schrijnende verschijningsvorm: het verdriet en de rouw om een onbegrepen verlies, de open wond van iedere ouder die een kind aan aids heeft verloren. Paul de Leeuw toont een innemend tegen de klippen op argumenterende Cal, Freek Bartels geeft hem en de moeder nuchter en scherp partij. De slotscène met het jongetje Bud is in alle eenvoud onverslaanbaar mooi.

In het centrum van deze avond staat Anne Wil Blankers, moeder Katherine. Haar opdracht is het spelen van een rechte lijn, van een bodemloze, maar wanhopig naar een bodem zoekende afkeer en walging. Die, als het al haat is, dan toch vooral zelfhaat is. Anne Wil Blankers pelt haar personage meedogenloos laag voor laag af. Het zelfportret dat ze tegen het eind schetst, qua schrijfwerk overigens een tikje aan de larmoyante kant, is in haar handen een weergaloos memento mori over een geestelijke zelfdoding, die zich klaarblijkelijk slechts tijdelijk hulde in het kleed van homohaat.

Memorabele toneelavond.

Moeders en zonen is nog t/m medio juni te zien in Den Haag (Koninklijke Schouwburg) en Rotterdam (Oude Luxor), na de zomer uitgebreide tournee door het land; senf.nl