Soms weet je zelf niet wat je bezielt. Meestal eigenlijk niet, of laat ik voor mezelf spreken. Ik heb daarover wel eens met een psychiater gesproken, die me wilde helpen ‘achter’ dingen te komen.

Maar dan kan ik nooit meer iets schrijven, piepte ik.

Dat is een misvatting, baste hij.

Hoe overtuigend zijn stentorgeluid ook was, ik bleef me wentelen in mijn eigen mist, niet voor niets zo zorgvuldig tot een ware nimbus opgekweekt dacht ik dan maar. Omdat ik onlangs nogal existentieel werd geïnterviewd kreeg ik echter last van nogal wat innerlijke turbulentie, niet alleen veroorzaakt door het dolstemmende gepieker achteraf ‘wat heb ik in hemelsnaam gezegd?’ maar ook door het plotseling urgente ‘wie bén ik eigenlijk?’

Denk ik aan de laatste roman die ik heb geschreven dan zie ik een vlek van onduidelijke origine, een plasje water dat van een tafel afloopt, denk ik aan mezelf dan krijg ik scherven voor ogen, en dat heeft niks met goed of slecht, of met geluk of ongeluk te maken. Ik krijg alleen niks aan elkaar gelijmd.

Lang heb ik gedacht dat ik op de eerste plaats vrouw was, maar zoveel jaar verder ben ik bang dat ik bij gebrek aan andere onmiddellijk in het oog springende kenmerken vooral op zoek was naar een beginpunt, zoals je dat ook kunt zoeken op een rol plakband. Waarna het grote gepeuter kan beginnen.

Ik krijg niks aan elkaar gelijmd

Zoals dat gaat: als je zwanger wilt zijn, of niet, zie je alleen nog maar dikke buiken op straat en denk je dat je kaal wordt (ik denk graag zo sekseneutraal mogelijk), dan glimmen de schedels je op de roltrap tegemoet. Dus lees ik in de krant dat de emancipatie wel zo’n beetje voltooid is (voor het eerst heeft meer dan de helft van de Nederlandse vrouwen van 45 tot 65 jaar een betaalde baan), zie ik in een literair tijdschrift dat het afgelopen is met de mannelijke dominantie in de letteren (alle prijzen gaan opeens naar vrouwen, ja hoor), lees ik in een boekenbijlage dat de nieuwe generatie vrouwelijke schrijvers elkaar de pik vasthoudt (en niet negeert of neerhaalt zoals ik dat nog heb geleerd) en komt me ter ore dat mannen nu ook verlof krijgen als ze een kind hebben.

Soms ben ik bang dat emancipatie niet betekent dat vrouwen sterker, maar dat mannen slapper worden. Vrouwen stomen zo’n beetje door, terwijl mannen je mailen te verzaken omdat ze hun papadag hebben, of een kind ziek is. Als ik de nieuwe generatie mannen met elkaar hoor praten, denk ik dat ik naar vrouwen aan het luisteren ben (ik druk me graag netjes uit), al sluit ik niet uit dat het aan de sector ligt waarin ik me beweeg.

In het slotdeel van Elena Ferrante’s Napolitaanse romans moet de verteller haar vermoeidheid overwinnen om het pijnlijkste punt van de geschiedenis van haar en jeugdvriendin Lila vast te leggen. Ze schrijft op papier te zullen proberen het evenwicht tussen hen tweeën te vinden, een evenwicht ‘dat ik in het echte leven niet eens tussen mij en mezelf heb weten te vinden.’

Gelijkheid.
Vrijheid.
Onafhankelijkheid.

In abstracto moet het worden nagestreefd, allemaal. Op hoe grotere schaal hoe beter. Tegelijkertijd – op kleinere schaal – kun je jezelf behoorlijk gek maken met het idee dat het ook bestaat, allemaal. Of laat ik voor mezelf spreken. Proberen te spreken. En misschien het pijnlijkste punt in mijn geschiedenis naderen, zoals iedereen nu eenmaal zo’n punt heeft.

De eerste vraag die de interviewer mij stelde was deze: wat heb je van je moeder geleerd? Misschien is het niet goed uit te leggen. Het was in ieder geval alsof opeens een mistwolk werd lek geprikt. Ik zei wat mijn moeder altijd tegen mij zei: dat ik niet naar haar moest kijken. Zij was in een andere tijd opgegroeid, had heel veel mogelijkheden niet gehad. Ik dacht tenminste altijd dat ze dat bedoelde als ze dat tegen me zei. Dat ik naar haar niet moest kijken.

Wat me opzadelde met het volgende. Allereerst: naar wie moest ik dan wel kijken? En daarnaast toch altijd het idee dat als ik niet naar haar zou kijken, ik haar zou verraden. Maar nu ik het zo even oplepelde, deze les van mijn moeder, daagde me een andere mogelijkheid. Misschien bedoelde ze gewoon wel dat ik een ander mens was dan zij.