45 miljard dollar, zeg maar een kleine 35 miljard euro. Dat is de netto waarde die het zakenblad Forbes toedicht aan de Amerikaanse investeerder Warren Buffett, de 82-jarige bestuursvoorzitter en oprichter van Berkshire Hathaway, een conglomeraat van meer dan tachtig ondernemingen dat tevens grote belangen heeft in onder meer ibm en General Electric. Toch wordt Buffett, met al zijn rijkdom, maar zelden veroordeeld, beschimpt of bespot – of het komt van de zeer rechtse kabelzender Fox News, waar hij al eens als ‘socialist’ werd weggezet en waar een commentator hem onlangs opriep om eindelijk eens ‘zijn kop te houden’. Dat laatste was naar aanleiding van Buffetts zoveelste publieke oproep om de twee procent rijkste Amerikanen zwaarder te belasten.

Ditmaal deed hij dit een opiniestuk in The New York Times, waarin hij opnieuw aanhaalde dat het schandalig is dat hijzelf – dankzij de vele vrijstellingen en aftrekposten en het lage tarief op vermogenswinsten in het Amerikaanse belastingsysteem – minder inkomsten­belasting betaalt dan zijn secretaresse Debbie (17,4 versus 35,8 procent in 2010). Om dergelijke misstanden te voorkomen oppert Buffett dat Amerikanen die meer dan een miljoen dollar per jaar verdienen, hoe dan ook minimaal dertig procent over hun inkomen moeten afdragen. In de lopende onderhandelingen met de Republikeinen in het Congres over de federale begroting haalt president Obama dit idee aan als de ‘Buffett-regel’.

Buffett is niet alleen een populaire figuur vanwege zijn voorkeur voor een progressief belastingstelsel. Zo woont hij nog altijd in het middelgrote huis dat hij in 1958 voor 31.500 dollar kocht in Omaha, in de staat Nebraska, en vliegt hij bij voorkeur commercieel (dus niet in de jet van zijn bedrijf). Hij is, kortom, een soort van gewoon gebleven. Daarnaast is de man een geboren verhalenverteller, hetgeen tot uiting komt in de brieven die hij sinds 1970 jaarlijks aan zijn aandeelhouders stuurt, zijn artikelen in onder meer zakenblad Fortune – waarvan een selectie zojuist is heruitgegeven in de bundel Tap-dancing to Work – en, vooral, zijn met humor doorspekte speeches. De jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van Berkshire Hathaway in Omaha, ook wel het Woodstock van het kapitalisme genoemd, trekt om die redenen meer dan twintigduizend bezoekers uit de hele wereld.

Behalve met wijsheden over investeren – Buffett heeft als bijnamen ‘Het orakel van Omaha’ en ‘De tovenaar van Omaha’ – vermaakt hij er zijn publiek bijvoorbeeld met schimpscheuten naar rijke families. Erfgenamen van familiefortuinen noemt hij ‘leden van de lucky sperm club’. In een markteconomie worden de getalenteerden toch al buitenproportioneel beloond ‘in verhouding tot hardwerkende mensen zonder jackpot-producing talenten’, vindt Buffett. Daarom zullen zijn drie kinderen geen aanzienlijk deel van zijn vermogen erven: ‘Ik wil mijn kinderen genoeg geven dat ze het gevoel hebben dat ze alles kunnen doen, maar niet zoveel dat ze denken niets te hoeven doen.’ Buffetts kinderen kozen er overigens voor om filantroop (Susan, 1953), boer en filantroop (Howard, 1954) en musicus en filantroop (Peter, 1958) te worden.

Buffett zegt zijn geld te zien als ‘een enorme hoeveelheid stukjes papier die ik zou kunnen omzetten in consumptie. Maar ik heb nauwelijks materiële wensen. Als ik zou willen, zou ik de rest van mijn leven tienduizend mensen de hele dag mijn portret kunnen laten schilderen. Daarmee zou het bnp stijgen. Maar het nut van het product zou nihil zijn en ik zou die mensen maar afhouden van wetenschappelijk onderzoek, lesgeven of zorgen voor anderen.’

In 2006 maakte Buffett bekend dat hij van plan was het leeuwendeel van die stukjes papier aan liefdadigheid te schenken, voornamelijk aan de Bill Melinda Gates Foundation. Tot nu toe heeft hij woord gehouden. In juli van dit jaar gaf hij anderhalf miljard dollar aan de stichting, waarmee zijn totale giften uitkwamen op 17,3 miljard. Een maand later doneerde hij drie miljard dollar in aandelen aan de liefdadigheidsinstellingen die door zijn kinderen worden gerund. ‘Ik heb altijd gewerkt in een economie die iemand die een mensenleven redt beloont met een medaille, een leraar met een dankbrief van de ouders en iemand die een goed oog heeft voor ondergeprijsde effecten met miljarden’, schreef hij in 2010 in een oproep aan andere zeer rijken om minstens de helft van hun fortuin aan goede doelen te schenken. Hij besloot: ‘Kortom, de wijze waarop het lot de langste lootjes verdeelt is zeer grillig.’

In dit alles – zijn aversie tegen geërfd geld, de relatief zuinige levensstijl, de voorkeur voor hoge belastingen voor de rijken, de liefdadigheid – is Buffett ‘volkomen oprecht’, zegt Roger Lowen­stein, schrijver van de Buffett-biografie Buffett: The Making of an American Capitalist (1995) en die sinds de publicatie daarvan met hem in contact is gebleven. ‘Gedurende zijn hele leven heeft Warren veel hogere belastingen betaald dan nu. En wat bleek: volbloed kapitalisten als Warren konden het ook met hoge belastingen uitstekend doen. Voor hem is het vanzelfsprekend dat hij teruggeeft aan de maatschappij. Dankzij belastingen kon de overheid een maatschappij creëren waarin hijzelf, maar ook de middenklasse kon floreren.’

Buffett werd in 1930 geboren in Ohama, Nebraska. Zijn vader Howard had een beleggingsadviesbureau en diende vier termijnen als Republikein in het Huis van Afgevaardigden. Hij was een felle criticus van Roosevelts New Deal, de hervormingen die het land voor het eerst enige significante sociale zekerheid gaven, en van Amerika’s deelname aan de Tweede Wereldoorlog. Zoon Warren adopteerde in eerste instantie deze ideeën.

Al vroeg was Buffett geïnteresseerd in geld verdienen en sparen. Hij ging van deur tot deur om kauwgom, frisdrank en tijdschrift­abonnementen te slijten. Op de middelbare school bezorgde hij kranten, werkte in de buurtsuper van zijn grootvader en verkocht golf­balletjes en postzegels. Van zijn spaargeld kocht hij als elfjarige zijn eerste drie aandelen, in het bedrijf Cities Service, het huidige Citgo. Op zijn twintigste had hij al een kleine tienduizend dollar gespaard, ongeveer honderdduizend omgerekend naar het huidige geld. In de tussentijd studeerde hij af aan de University of Nebraska-Lincoln (1949) en de Columbia Business School in New York (1951).

Vanaf 1951 werkte Buffett voor verschillende firma’s als effectenmakelaar en beleggings­adviseur, totdat hij in 1956 zijn eigen maatschap begon, Buffett Partnership, een investeringsmaatschappij in Omaha. Hij was inmiddels getrouwd (1952) met Susan Thompson, met wie hij zijn drie kinderen zou krijgen. In 1962, op 32-jarige leeftijd, was hij vanwege zijn deelnemingen in verschillende investeringsmaatschappijen op papier voor het eerst miljonair.

Juist rond die periode veranderden Buffetts politieke ideeën. Daarmee rebelleerde hij overigens niet tegen zijn conservatieve Republikeinse vader, bezweert Lowenstein. ‘Warrens meer liberale ideeën kwamen tot stand begin jaren zestig, toen zijn vader, een warme, genereuze man, al ziek en stervende was. Aanleiding was de Burgerrechtenbeweging. Burgerrechten waren voor hem een kwestie waarover geen compromis mogelijk was, en die hij als zoveel in het leven op haar merites beoordeelde: “Je koopt een aandeel en niemand vraagt je wat je huidskleur is.” Dus keerde hij de Republikeinen, die zeer recalcitrant stonden tegenover de Burgerrechten­beweging, de rug toe en werd Democraat.’

Daarmee was Buffett niet opeens links geworden, benadrukt Lowenstein. ‘Het is moeilijk hem in een hokje te stoppen. Toen lokale bankiers die veel aan zwarte families hadden geleend met problemen bij hem aanklopten, was hij meedogenloos: jij hebt slechte leningen uitgegeven, daar moet je zelf voor opdraaien. In de jaren tachtig schreef Warren al in The Washington Post over de problemen die we met de financiering van sociale voorzieningen gaan krijgen. Daar maakte hij zich al zorgen over lang voor de Republikeinen beweerden dit te doen. Hij is een hardgekookte realist, zeer zeker geen man van links of een socialist.’

In 1962 kocht Buffett ook voor het eerst aandelen in Berkshire Hathaway, toen nog een textielbedrijf. Vijf jaar later had Buffett al zijn partnerschappen opgedoekt en zich aan het hoofd gesteld van Berkshire Hathaway, dat hij vervolgens – met zijn trouwe vriend en zakenpartner Charlie Munger als kompaan – zou uitbouwen tot het conglomeraat dat het nu is. Hij nam belangen in verzekeringsmaatschappijen, energiebedrijven, transport, banken, tabak, media, noem maar op. Toen Berkshire Hathaway in 1990 nieuwe aandelen uitgaf, werd Buffett voor het eerst miljardair.

Buffetts populariteit is niet alleen het gevolg van zijn ideeën en zijn levensstijl, zo suggereerde onlangs James Surowiecki in The New Yorker. Zijn succes roept herinneringen op aan een economie die Amerikanen lang niet zo risicovol en onstabiel ervoeren als de huidige. ‘Mensen wordt verteld dat ze zich moeten aanpassen aan een continu veranderende wereld, waarin ze zich moeten blijven heruitvinden’, schrijft Surowiecki. ‘Investeren wordt gedomineerd door een manisch-depressieve stijl, waarin het gemiddelde beleggingsfonds jaarlijks z’n hele port­folio overhoop haalt. Buffett negeert dat allemaal en is toch succesvol. Als investeerder staat hij bekend om zijn geduld – hij koopt naar eigen zeggen aandelen “voor altijd”.’

Ook de manier waarop Buffett zijn bedrijf Berkshire Hathaway bestuurt, is niet meer van deze tijd, betoogt Surowiecki. ‘Bedrijven als Bain Capital zadelen bedrijven op met schulden, slinken het aantal medewerkers en verkopen de meest waardevolle activa. Buffett doet daarentegen geen vijandige overnames en verkoopt zelden de bedrijven die hij overneemt. (…) Dat wekt vertrouwen.’ Daar komt bij, zo besloot Surowiecki, dat hoe kritisch Buffett ook is over het huidige ‘casinokapitalisme’ en de wijze waarop financiële transacties verlopen – het voorgeprogrammeerde handelen, de grote mate van speculatie, de opkomst van complexe derivaten – hij toch optimistisch blijft over de toekomst. Deze bijna ‘ouderwets’ Amerikaanse overtuiging dat ‘er geen probleem is dat we niet kunnen oplossen’, zou ook bijdragen aan zijn aantrekkelijkheid.

‘Toch zou ik Warren niet een man van het verleden willen noemen’, zegt biograaf Roger Lowenstein. Of niet per se. ‘Ik bedoel, we zijn allemaal mensen van het verleden. Amerika had iets prachtigs gaande in de jaren vijftig en zestig. Opeens kon je als fabrieksarbeider een welvarend leven leiden. Dat wordt nu bedreigd en we verlangen er allemaal naar terug. Niemand weet precies hoe dit te doen, ook Warren niet.’

In Lowensteins boek wordt Buffett afgeschilderd als een enigszins onthechte, afwezige vader die pas op latere leeftijd iets warmer en toegankelijker werd, vooral nadat hij grootvader was geworden. ‘Ik denk niet dat die afstandelijkheid kwam doordat hij zoveel geld had verdiend’, zegt Lowenstein. ‘Als hij een postzegelhandelaar zonder veel geld was geworden, had hij in plaats van naar aandelenkoersen 22 uur per dag naar postzegelcatalogi gekeken.’

Als hij Buffett in enkele woorden zou moeten omschrijven, dan als ‘volbloed meritocraat’. Dat geldt voor Buffett als vader: ‘Hij vindt het geen goed idee om kinderen rijk te laten worden zonder dat ze er iets voor hebben gedaan. Slecht voor hun motivatie, maar ook oneerlijk tegenover de rest van de maatschappij.’ En het geldt voor Buffett als investeerder: ‘Hij beoordeelt aandelen op basis van hun merites en koopt ze alleen als dit kan voor minder dan hij denkt dat ze waard zijn. Beter kan hij niet doen, zo redeneert hij. Als hij zoiets niet kan vinden, dan investeert hij niet.’

Het lijkt zo simpel. ‘Zolang aandelen verhandeld worden en op en neer gaan, nemen mensen goede en slechte beslissingen’, zegt Lowenstein. ‘Warren neemt heel vaak de goede. Dat is een makkelijker manier om veel vermogen te vergaren dan een bedrijf van de grond af op te bouwen.’ De bevestiging daarvan in cijfers: in 1966 was de koers van een aandeel Berkshire Hathaway zo’n 22 dollar. Tegenwoordig kost zo’n aandeel ongeveer 133.000 dollar.