Hij was God, van België, aldus De Morgen bij de historische verkiezingsoverwinning in 2003 van zijn partij, de sp.a. Het stond in chocoladeletters op de voorpagina van de Belgische krant: ‘Steve is God’. Twee jaar later was partijleider Steve Stevaert gezien: neergang in de peilingen, de schwung eruit, en vooral: opgebrand. Gezondheidsredenen – exit. Hij werd gouverneur van Belgisch Limburg, tot de dag van vandaag. Ambtenaar boven de partijen. En terug in Hasselt, waar hij in de jaren negentig als burgemeester opzien had gebaard met de invoering van gratis openbaar vervoer. Hij zorgde überhaupt voor opzien in het christen-democratisch bastion, als eerste linkse aanvoerder van een paars stadsbestuur.

Dat gevecht met de christen-democraten, is dat bepalend geweest voor u?

Steve Stevaert: ‘Als ik al heb gevochten, dan tegen de socialisten. Altijd maar zeggen: ons doel is ons doel en het instrument kan in veranderende omstandigheden soms totaal anders zijn. Er zijn geen socialistische oplossingen, alleen maar slechte en goede oplossingen. En alle goede oplossingen zijn socialistisch. Maar ons doel moet wel duidelijk zijn. En dat is meer sociale rechtvaardigheid. Daar moet je verder niet te veel over zeveren. Dat is ons programma; dat is één zin.’

Waarom is dat belangrijk?

‘Wel, dat is een ethische kwestie. Over die ene zin kun je duizend boeken schrijven. Je wilt toch niet hebben dat je buren het slecht hebben, en je verre buren ook.’

Je kunt ook zeggen, zoals rechts regelmatig doet: die buren moeten het vooral zelf oplossen.

‘Zelfs als ik rechts zou zijn, dan zou ik links zijn. Want solidariteit is een welbegrepen vorm van eigenbelang; ik krab jouw rug en jij de mijne. Dat is toch makkelijker dan het zelf doen. Wat niet wil zeggen dat je naar een knuffelsocialisme moet gaan. Mensen hebben hun eigen verantwoordelijkheid, daar neem ik niets van af. Maar als je kunt geven, in de wetenschap dat je krijgt als je nodig hebt – dat is een fantastisch idee. Terwijl je al veel hebt gekregen. We leven in sociaal-democratische omstandigheden: je hebt naar school kunnen gaan, je hebt al gekregen doordat je op deze plek geboren bent. Geef dan iets terug. Het is toch veel mooier om te geven dan om te krijgen.’

Stevaert, populist uit overtuiging, toont zich aan het volk als een simpel mens dat niet veel begrijpt van wat andere politici in België uitvreten. Helemaal uit de lucht gegrepen is dat niet: op zijn vijftiende verruilde hij school voor werk. Maar het is vooral gehaaide retoriek. Bij een voorstel van de liberalen om de snelheidslimiet op te voeren naar 220 kilometer, enkele jaren geleden, antwoordde Stevaert in het parlement: ‘Mijn vader heeft twee auto’s nodig om zo hard te rijden.’

In het machtsspel komt hij met oplossingen en visies die vaak afwijken van die van anderen in de politiek. Hij is een geharnast man, die het spel speelt met zo’n drie scenario’s in zijn hoofd – per dossier. Zoals hij tegen ons vertelt: ‘Met alle respect voor de dammers, maar politiek is schaken.’

Hij is nu tweeënhalf jaar gouverneur van zijn geboortestreek. ‘Intussen is de werkloosheid – dat is de verdienste van velen – met veertig procent gezakt. En de laatste drie maanden is er ook een drastische daling van de werkloosheid onder allochtone jongeren. Dat geeft me vitaminen, van die dingen.’

Als je hem aan de lange tafel in zijn kamer in het provinciehuis ziet zitten – subtiele krijtstreep – is het niet moeilijk de ondernemer te herkennen. In de jaren tachtig bouwde hij een groot aantal horeca-etablissementen op. Zijn ongevraagde commentaar: ‘Dat ik een goede ondernemer ben, hoeft niet te betekenen dat ik sympathiseer met het systeem.’

Eenmaal gouverneur-af hoopt Stevaert carrière te maken in de sociale economie: ‘In de harde sectoren: banken, verzekeringen, gas, elektriciteit. Er moeten spelers op de markt komen die te vertrouwen zijn, die zeer efficiënt zijn. Die zeggen: bij ons hoeft ge de kleine letterkes niet lezen.’

Hij is nu al voorzitter van de bestuursraad van een verzekeringsmaatschappij; het jaarsalaris van dertigduizend euro geeft hij aan een goed doel. ‘Ik ben gratis. Als ik morgen stop als gouverneur stijgt mijn inkomen direct. Ik heb een aantal functies die meer opbrengen dan mijn huidige salaris. Nu is het wettelijk verplicht om het geld af te staan, eerst deed ik het vrijwillig. Waarom? Dan amputeer je niemand. Dan kun je zelfs de zitpenningen voor de anderen verhogen, het gaat niet over jezelf. Dan heb je ongelooflijk veel te zeggen. Wie kan je nog aanvallen als je gratis werkt.’

Hij is een meester in het in glasheldere logica vertalen van zijn opvattingen. De neergang van de sp.a in België is volgens critici begonnen toen de socialisten het migrantenstemrecht invoerden. Maar toenmalig partijleider Stevaert zegt: ‘Dat heeft veel stemmen gekost, maar dat is iets heel anders dan de neergang van de partij. Hadden we dat niet gedaan, dan was de neergang begonnen omdat we van onze lijn waren afgeweken.’

Niet zo lang geleden deed Stevaert een oproep aan de mensen om weer naar de kerk te gaan. Zonder overigens zelf in de rij aan te sluiten – hij is vrijzinnig. ‘Kijk, die pastoor zegt dat mensen lief voor elkaar moeten zijn, wat is daar mis mee? Daarna kunnen ze nog wat drinken in het volkshuis. Als politicus kun je dan een verhaal van het sociaal weefsel vertellen. Dan ben je de samenleving aan het vormgeven, en ik geloof in de maakbaarheid van de samenleving.’

Redeneringen als deze, zelfverzekerd en flirtend met het boerenverstand, zijn handelsmerk van Stevaert. Het maakt hem een opmerkelijke verschijning in de West-Europese politiek, waar niet weinig linkse leiders worstelen met hun zelfbeeld. Reken maar dat hij vanuit de Nederlandse zusterpartij wordt gebeld voor advies. Hij geeft het toe, al noemt hij geen namen.

Over Joop den Uyl: ‘Wat ik mij herinner van hem, is dat een partijleider de boel bij elkaar moet houden. Dat is misschien wel de belangrijkste zin die hij heeft uitgesproken. Het is heel makkelijk om mensen eraf te knippen, om te zeggen: uw ideeën zijn reactionair, u hoort hier niet thuis. Het tweede wat ik van hem heb onthouden: kijk bij elke maatregel: hoe komen de zwaksten daar uit. Maar neem niet alleen maatregelen voor de zwaksten want dan ga je dood. Je moet het doen voor alle gewone mensen.’

Gevraagd naar een analyse van de huidige pvda begint hij een betoog, maar breekt het af: ‘Ik rij met de handrem op, dat voelt ge wel. Ik ga geen bevriende mogendheid aanvallen, we moeten nog veel samenwerken.’ Het meest openhartige wat hij er uiteindelijk over zegt: ‘Ik heb ooit tijdens een meeting in Maastricht, met Wim Kok, geroepen: stem saai, stem Partij van de Arbeid. Ik kreeg applaus uit de zaal. Geen avonturen met de Partij van de Arbeid; zij zijn anders, zij zijn anders.’

Als Stevaert kritiek of hoon over zich heen krijgt, doet hij geen stap achteruit. Desnoods kaatst hij nog een extra argument terug. Sneuvelt hij, dan is het ook goed. Dit maakt hem ongrijpbaar voor druk van buiten. Bij een landelijke crisis in de jaren negentig belde partijleider Louis Tobback naar huize Stevaert om een nieuwe socialistische minister te werven. De toen nog lokale politicus werd verordonneerd naar Brussel te komen. Die weigerde want ’s middags moest een vriend begraven worden. Tobback antwoordde, volgens Stevaert: ‘Godverdomme, zijt ge nog wijs jong?’ Aan het eind van de middag zat Tobback in Hasselt, de volgende dag Stevaert in de regering. Omdat hij kennelijk nodig was, niet omdat hij zo graag wilde. ‘Je moet onthecht zijn. Ik heb nooit gevraagd om vice-premier of partijleider te worden.’

En toch werden het uitputtende jaren, met name de twee jaar als partijleider. Alles in de greep willen houden, en dan ook werkelijk alles. ‘Ik heb heel het land afgedweild, elke uithoek, soms voor zes mannen babbelen. Dat was een model dat werkte, maar dat was niet goed voor de betrokkene, die ging daar dood aan.’

Waarom kon u het niet tot de essentie beperken?

‘Omdat alles met alles samenhangt, dat schijnt marxistisch te zijn. Als een lokale partijgenoot die hard werkt een bal houdt – we hebben hier een vermoeiende cultuur van bals – dan moet je daar naartoe om een schouderklopke te geven. Dat doen we veel te weinig in het socialisme. Je krijgt daar geen sleutelbeenbreuk van hoor, bovendien is dat gratis en die ander vindt dat heel interessant. En als iemand slecht bezig is, ga je daar ook naartoe, dan heb je daarna de autoriteit om te zeggen: je moet dat toch anders doen. In de politiek kun je je geluk niet bepalen, de hemel kan elke dag op je hoofd neerstorten. Het ongeluk kun je wel bepalen. Door niet na te denken.’

U hecht sterk aan loyaliteit.

‘Naar het idee toe ja. Allee, anders gaat het natuurlijk niet. Je moet daar heel breed in zijn, je moet er niet van uitgaan dat je zelf de wijsheid in pacht hebt. Andere meningen kunnen heel interessant zijn, mits het doel is: meer sociale rechtvaardigheid.’

Om lekken naar de media op te sporen dropte Stevaert bij partijgenoten een vertrouwelijk verhaal, met steeds afwijkende details. Als het dan in de media terechtkwam, stond de vingerafdruk van de bron in het verhaal. ‘Ik vergaderde altijd bilateraal, met de telefoon. Als je een grote strategische vergadering houdt met meer dan vijf mensen in een kamer, dan ben je slecht bezig hè. Dat moet bilateraal. Maar dat is zeer arbeidsintensief, je belt iedereen af.’

Men zegt dat u autoritair bent.

‘Nee. Maar afspraak is afspraak. Als er eenmaal een standpunt ingenomen is, dan moet ik dat bewaken. Als er geen nieuwe elementen zijn, dan blijven we bij dat standpunt. Ongelooflijk vaak heb ik een standpunt ingenomen dat het mijne niet was, maar ik was er wel de meest loyale verdediger van. Tot in mijn graf.

Sommigen hebben een eigenaardig beeld van democratie. Je hebt in een politieke partij twee soorten mensen. Zij die betalen om lid te zijn, en zij die betaald zijn om hun politieke werk. Daarin moet je een onderscheid maken. De leden mogen alles zeggen, die zijn heilig voor me. Degenen in functie zijn absoluut niet heilig, die zitten er dankzij de leden en de kiezers en moeten zich gedragen. Waar ik autoritair in ben, is over luiheid. Dat is ontoelaatbaar; als je door de democratie betaald wordt om het socialistische idee uit te dragen, dat je dan tot tien uur in je bed ligt.’

Als u wat luier was geweest, had u het langer volgehouden.

‘Ja dat is waar. Maar als ge meedoet aan Parijs-Roubaix, moet ge u doodrijden.’

Vanuit Belgisch Limburg heeft Stevaert moeten toezien hoe zijn partij bij de verkiezingen vorig jaar naar een historisch dieptepunt afgleed. ‘Dan sterft ge.’ Daar bovenop valt zijn land meer en meer uit elkaar in twee delen.

Hoe kijkt u er tegenaan dat het rijke Vlaanderen steeds meer afstand neemt van het armere Wallonië?

‘Het volgende is bijzonder moeilijk uit te leggen aan een bepaalde culturele bovenklasse: ik ben om dezelfde reden Vlaming als ik socialist ben. Laten we het bestuur zo kort mogelijk bij de mensen brengen en tegelijk solidair zijn met Wallonië. Aan de ene kant dus zo veel mogelijk bestuur naar de regio, dan krijg je meer democratie. Anders ontstaat vervreemding; het communisme zorgt daarvoor, net als de ultrakapitalisten. Ze trekken alles naar boven, weg van de mensen; socialisten zijn de echte democraten.

Aan de andere kant moeten we natuurlijk ook internationalisten zijn. En dat doe je niet door geld weg te halen bij Wallonië. Dat staat weer haaks op het socialisme. Een gouverneur moet voor alle mensen in zijn provincie opkomen, maar hij moet wel over zijn grenzen heen kijken. Anders sluit hij zich op. Zo ook een Vlaamse verantwoordelijke. Maar bij ons is dit verhaal nu aan het verzuren, van de ene tegen de andere, en dat is een slecht verhaal.’

Wat was uw grootste fout als partijleider?

‘Te veel zelf doen. Een goed systeem, maar niet vol te houden en daardoor een slecht systeem. Tweede fout. Intellectuelen te veel jennen. Het was soms te kort door de bocht. Je had oprechte intellectuelen, die heel verstandig waren, met het hart op de goede plaats, die niet neerkeken op de bevolking, maar niet zo handig uit hun woorden kwamen. Die kont ge dan tussen zes plankskes steken. Dat was niet netjes.

En inhoudelijk zou ik dingen anders doen. Als ik nu in de politiek zou zitten, dan zou ik duizend miljoen keer meer inzetten op het immateriële. Wil je het bruto nationaal geluk van de mensen laten stijgen, dan moet je met cultuur bezig zijn. We moeten opletten dat socialisme niet verwordt tot materialisme. Dat is een heel groot gevaar. Ik heb niets tegen biefstuksocialisme, ik verdedig het. Iemand die te weinig heeft, dat is ontoelaatbaar. Maar we moeten opletten dat we geen materialistische machine van mensen maken: altijd meer en meer. We moeten zorgen dat iedereen genoeg heeft. Dat kan alleen met een immaterieel offensief. Moest ik het kunnen overdoen, dan zou ik daar meer op inzetten.’

U heeft erover nagedacht: bij een terugkeer in de politiek zou u zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Opmerkelijk.

‘Dat is naar het verleden gekeken, als ik het over moest doen. En de toekomst bewijst dat het nodig is. Ik geef een voorbeeld, materieel en immaterieel tegelijk. Mijn vriendenkring en mijn familie, dat zijn werkmensen. Die kopen in hun leven drie, vier, vijf salons. Dan ziet ge in het dorp mensen die één salon kopen, een heel chique, die een heel leven meegaat. Die hebben minder uitgegeven dan mijn familie, en nochtans hebben zij een mooie salon en mijn familie niet. Ik wil mijn familie niet kwetsen, maar begrijpt ge wat ik wil zeggen? Dat heeft met cultuur te maken. Dezelfde euro voor iemand die cultuur heeft meegekregen is meer waard dan voor iemand die dat niet heeft. De cultuur wapent ons tegen een overdreven consumentisme, wapent ons tegen reclame. Volksverheffing, om het met een schoon woord af te sluiten.’

Eerherstel voor dat oude woord?

‘Absoluut.’