Wat betekent het om een kritiek leven te leiden? Een recente biografie van de Duitse schrijver Walter Benjamin (1892-1940) heeft deze ondertitel: A Critical Life. Benjamin was een literatuurcriticus die – de Griekse wortels van het woord ‘kritiek’ indachtig – onderscheid aanbracht in de onstuitbare vloed cultuurproducten, door teksten te interpreteren en te beoordelen, op een onafhankelijke en ook vandaag nog uitdagende manier. Hij leefde in een hachelijk tijdperk en op historische plaatsen: als jood in Berlijn was zijn leven een tragische samenvatting van de eerste helft van de twintigste eeuw. De geschiedenis noopte hem tot radicale beslissingen, en tot het ondergaan van onmenselijke ontberingen. Als het leven van Benjamin het predikaat ‘kritiek’ verdient, dan is dat ook zo omdat hij zijn gedachtewereld inrichtte tussen uiterste grenswaarden. Zijn invloedrijke versie van de hegeliaanse dialectiek was daarop gericht: extremen opzoeken, zonder ze te verzoenen, alsof zijn hersenen dobberden in water dat tegelijkertijd kookt en tot ijs stolt.

In Ervaring en armoede uit 1933 – enkele pagina’s lang, en een van de belangrijkste essays van de vorige eeuw – paste hij dat denkregime toe op de levensinstelling van modernisten als Klee, Brecht en Loos. Hij zag hen terecht als tijdgenoten die de kenmerken van de moderniteit hartstochtelijk omarmden, en tegelijkertijd traditionele menselijke waarden probeerden te redden. ‘Volstrekte illusieloosheid over het tijdperk, en desalniettemin een onvoorwaardelijke affirmatie ervan: dat is hun kenmerk. In hun gebouwen, schilderijen en verhalen bereidt de mensheid zich erop voor de cultuur te overleven.’ Benjamin verwees vervolgens – de speelse, licht treurige glimlach is nooit ver weg – naar Mickey Mouse, wiens even spectaculaire als probleemloze leven ‘in iedere wending op de meest simpele en tegelijk meest comfortabele manier aan zichzelf genoeg heeft’. En toch drukte hij op het eind de hoop uit dat een enkeling nu en dan, tussen al dat vooruitstrevend en aantrekkelijk geweld, aan de massa ‘een beetje menselijkheid’ zou schenken.

Hoe hij de verworvenheden van de technologische vooruitgang toejuichte, en het verlies van vertrouwde vanzelfsprekendheden betreurde: het maakt zijn teksten meerduidig en genuanceerd, maar ook noodzakelijkerwijze onbeslist, en bij momenten zelfs ondoordringbaar. Hij wist dat: over zijn levenswerk sprak hij als ‘een beweeglijk en contradictorisch geheel’. Het is een uitspraak die zijn biografen geregeld aanhalen. Op het eind van hun boek schrijven ze dat ook toekomstige generaties ‘hun eigen Benjamins’ zullen terugvinden in de ontmoeting met zijn zeer verscheiden teksten. Dat klinkt terughoudend en naïef – is er dan niet één versie van Benjamin die ze zelf presenteren in deze biografie van bijna zevenhonderd bladzijden?

Biografen Howard Eiland en Michael W. Jennings hebben in Walter Benjamin: A Critical Life de vele facetten van deze denker zonder uitzondering aangescherpt. Ze geven zich rekenschap van de secundaire literatuur – studies maar ook recuperaties van Benjamin in het kader van filosofische of academische modes – maar door een ascetische concentratie op de teksten en de gebeurtenissen zelf slagen ze erin om zijn portret zo nauwkeurig en breed te schilderen dat het zich nergens in één oogopslag laat vangen. Wie hoopt één beeld van Benjamin bevestigd te zien – maatschappijkritische marxist, briljant filoloog, cryptoreligieuze mysticus, geniale mediatheoreticus, ondoorgrondelijke melancholicus – zal door dit boek teleurgesteld worden. Wie wil lezen over een mens die in de stormen van de geschiedenis al schrijvend probeerde te navigeren, kan zich geen betere lectuur wensen.

En de schokken die hij moest doorstaan waren groot. Walter Benjamin was de zoon van een welvarende antiquair. Over zijn gelukkige kinderjaren schreef hij een verzameling herinneringen: Berlijnse jeugd rond 1900, postuum gepubliceerd en in 1974 verschenen in de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers. De toon is betoverend: voorwerpen, plaatsen, personen en uitspraken worden tot leven gewekt, niet om ze te betreuren maar om er een tijdloze, mysterieuze lading aan te geven.

De eerste hoofdstukken van de biografie van Eiland en Jennings tonen hoe grondig dit goed geregelde, burgerlijke leven onmogelijk werd gemaakt tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw. Benjamin bleef het echter als vanzelfsprekend zien: na zijn filosofiestudies, en na de Eerste Wereldoorlog, vond hij het normaal om met vrouw en kind financieel door zijn ouders ondersteund te worden. Begin jaren twintig was het familiefortuin door de gigantische inflatie in Duitsland echter waardeloos geworden. Benjamin probeerde een academische positie te bemachtigen: om als professor les te kunnen geven schreef hij een dissertatie over het Duitse treurspel in de achttiende eeuw. In 1925 werd deze tekst door de Universiteit van Frankfurt als ‘onbegrijpelijk’ bestempeld, en eenzijdig geweigerd – of liever: Benjamin werd aangeraden zich terug te trekken zodat een afwijzing hem bespaard zou blijven. De biografen noemen die universitaire beslissing ‘een schandaal dat tot vandaag een schaduw werpt’. Dat gaat ver: Ursprung des deutschen Trauerspiels behoort tot zijn moeilijkste werk; in een inleiding op de Engelse vertaling uit 1978 noemde Georg Steiner het terecht een ‘ongemakkelijke mengvorm’ van essayistische, wetenschappelijke en esoterische elementen – een ‘groot werk met vele gebreken’, dat ‘moeilijk scherp te krijgen is’. Is het zo onzinnig van een universiteit om te vermoeden dat de auteur van zo’n dissertatie niet de beste docent zou zijn? Het lijkt bovendien alsof Benjamin met tegenzin naar een universitaire betrekking solliciteerde en zijn kansen samen met zijn tekst saboteerde. In elk geval nam hij in 1925, op 32-jarige leeftijd, voorgoed afscheid van de universiteit, en probeerde hij zijn naam te vestigen als onafhankelijke intellectueel en literatuurcriticus.

De criticus, schreef Benjamin, snijdt onbarm- hartig met een scalpel naar de kern van de zaak

Het was het begin van een jarenlange strijd om zijn teksten te plaatsen, en om omstandigheden te creëren waarin hij kon lezen en werken. Het gezinsleven werd niet als bevorderlijk ervaren. Het eerste woordje van zijn in 1918 geboren zoon Stefan spreekt boekdelen: ‘Stil!’ Hoewel zijn vrouw Dora als geen ander van zijn kwaliteiten overtuigd was en hem in alles ondersteunde, hield hun huwelijk geen stand. Benjamin werd verliefd op de Letse, bolsjewistische dramaturge Asja Lacis; hij volgde haar naar Moskou en raakte onder de invloed van haar communistische ideeën. Ook de verrechtsing van zijn vaderland zorgde ervoor dat hij naar kritische alternatieven ging zoeken. In een brief uit 1926 schreef hij: ‘Elk lid van onze generatie die het historische moment waarin hij bestaat in deze wereld voelt en begrijpt, niet alleen als woorden maar als strijd, kan geen afstand doen van de studie en de praktijk van het mechanisme waarmee dingen (en condities) de menigte wederzijds beïnvloeden.’

Die verschillende ideologische invloeden – marxisme, theologie, idealistische of kritische filosofie – werden zichtbaar in de kritieken, columns en essays die Benjamin publiceerde, onder meer in de Frankfurter Zeitung. In 1928 verscheen het boek Eenrichtingstraat (in 1994 in het Nederlands vertaald): een gemonteerde verzameling aforismen, dromen, schetsen, herinneringen en essays – een publicatie, aldus Benjamin, die de grote en directe impact van strooibriefjes, brochures, advertenties, reclameborden en folders in een experimentele vorm, als een literair boek, probeerde na te streven. De Duitse schrijver Hugo von Hofmannstahl publiceerde in zijn tijdschrift het essay over Die Wahlverwandtschaften, de roman van Goethe – een lange, onnavolgbare tekst waarin Benjamin voor het eerst uitgebreid zijn literair-kritische aanpak kon tentoonspreiden. Schrijven over een boek of een kunstwerk betekende voor hem het ‘waarheidsgehalte’ ervan op het spoor komen, niet door een historische of biografische context te reconstrueren, en evenmin door de emotionele of esthetische impact in woorden te proberen vangen.

Eiland en Jennings beschrijven goed hoe Benjamin de taak van de criticus zag: ‘Onze laatste hoop om onze natuur en dus onszelf te leren kennen, berust in de isolering van enkele fragmenten van een kunstwerk die in zichzelf een glimp dragen van een meer omvattende kennis.’ Het is de enige tijdelijke redding voor een moderne existentie voorbij religie, wetenschap en politiek: kort en fragmentarisch beschrijven wat het betekent en hoe het voelt om in leven te zijn, aan de hand van één kunstwerk. Dat kunstwerk komt uit die lectuur nooit ongehavend te voorschijn – de criticus, zoals Benjamin het schreef in zijn meest beroemde essay, Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, snijdt onbarmhartig met een scalpel naar de kern van de zaak; de commentator, journalist of historicus luistert al te voorzichtig met een stethoscoop.

En dan kwam in 1933 Hitler aan de macht. Benjamin, die als remedie voor zijn terugkerende depressies Berlijn al vaker had verlaten voor Parijs, Capri, Ibiza en Moskou, moest definitief afscheid nemen van zijn geboortestad. De laatste hoofdstukken van de biografie lezen als een aaneenschakeling van isolement, armoede en dreiging. Herhaaldelijk werd Benjamin, onder meer door Theodor Adorno, aangeraden om naar Amerika te emigreren. Hij twijfelde, niet het minst omdat hij zich in Parijs op de studie van het werk van Baudelaire had gestort, en op die van het negentiende-eeuwse Europa. In de leeszaal van de Bibliothèque Nationale werkte hij aan zijn gigantische Arcadenwerk – een opeenstapeling van citaten en ideeën die de twintigste eeuw moesten verhelderen door een onderzoek naar de voorgeschiedenis ervan. Als jood werd het hem grotendeels verboden om te publiceren in Duitstalige periodieken.

Zijn boek Deutsche Menschen (in september verschijnt het in het Nederlands bij de Historische Uitgeverij) werd in 1936 onder pseudoniem in Zwitserland uitgegeven: een verzameling brieven uit de voorbije eeuwen, van Duitsers die op een heel andere manier Duits waren dan de nazi’s. Essays bleef hij schrijven voor het Institut für Sozialforschung, dat hem ook financieel ondersteunde. Het werd in New York geleid door de Duitse filosofen Horkheimer en Adorno. Adorno, hoewel de belangrijkste vriend in Benjamins laatste levensjaren, speelde een dubbelzinnige en weinig sympathieke rol: waar hij aanvankelijk beïnvloed werd door diens ideeën, probeerde hij later, vanuit zijn machtspositie als redacteur, het denken van Benjamin een expliciete en theoretische richting in te sturen. Toen Adorno in de jaren zestig een eerste versie van het verzameld werk van Benjamin presenteerde, kwam er protest, onder meer van Hannah Arendt, omdat er door de tekstselectie een eenzijdige versie van de auteur te voorschijn kwam.

Door de chaotische, absurde en volledig ontheemde manier waarop Benjamin aan zijn einde kwam, is zelfs die nalatenschap op een dieptreurige manier gehavend en onvolledig. Eind 1939 bracht hij drie maanden door in een gevangenkamp; het karakteriseert zijn onaangepastheid en zijn hoop dat hij ernstig probeerde een tijdschrift op te richten, gevuld met bijdragen van kampbewoners. In 1940, een dag voor de Duitsers Parijs innamen, vluchtte hij naar Lourdes. Ondertussen had hij toch een visum om naar de Verenigde Staten te reizen, wat gekund had via het neutrale Portugal. Aan de Spaanse grens, die even voordien en totaal onverwacht was gesloten, werd hij tegengehouden. Hij zou de volgende ochtend worden overgeleverd aan de nazi’s. ’s Nachts pleegde Benjamin in een hotel in Portbou zelfmoord met morfine; de volgende dag werd de grens weer geopend. Een koffer met een nieuw manuscript, van een onbekende tekst, raakte verloren.

Een van zijn laatste teksten, Over het begrip van de geschiedenis, is bewaard gebleven. Het is zijn laatste poging om de catastrofale gang af te wenden van de wereldhistorie en van zijn eigen levensloop, door zonder illusies rekening te houden met het ene moment waarop alles anders zal zijn: ‘In de voorstelling van het geluk klinkt onvervreemdbaar die van de verlossing door.’


Howard Eiland en Michael W. Jennings - Walter Benjamin: A Critical Life. Harvard University Press, 704 blz., € 39,99


Beeld: (1) Pasfoto van Walter Benjamin uit 1928. (2) Benjamins lidmaatschapskaart van de Bibliotheque Nationale in Parijs.