
Hilde Vandermeeren, De twaalfde man, illustraties Marjolein Pottie, De Eenhoorn, 40 blz., 12,50, leesniveau 5, 6+; Lieneke Dijkzeul, Aan de bal, Lemniscaat, 279 blz., 14,95, 10+; Philip Waechter, Beroemd, vertaald door L.M. Niskos, Lemniscaat, 64 blz., 7,95; Joachim Masannek, De wilde voetbalbende, deel 1, Leon de slalomkampioen, tekeningen van Jan Birck, vertaald door Suzanne Braam, Ploegsma, 129 blz., 10,95, 8+; Jan Eilander, Rafael, 188 blz., 14,90, en Raffie, Thomas Rap, 227 blz., 14,90, 10+; Harold de Croon & Arjan Weenink, Voetbal Notendop Junior, tekeningen van Elly Hees, Van Goor, 107 blz., 9,95, 9+; Vivian den Hollander, Aftrap, tekeningen van Harmen van Straaten, Van Holkema & Warendorf, 216 blz., 14,95, leesniveau 6-7,7+; Corien Botman, Schaduwspits, Querido, 199 blz., 13,50, 11+; Bart Moeyaert, Dani Bennoni, Querido, 11,50, alle leeftijden; Edward van de Vendel, De dagen van de bluegrassliefde, Querido, 148 blz., 12,95, 14+
De boeken van Chr. van Abkoude, De voetbalclub,
Leonard Roggeveen, De voetbalclub van de vierde klas, J.B. Schuil, De A.F.C.-ers, Guus L. Spaan, De lotgevallen van een voetbaltweeling, Eddie en Eric naar München, zijn alleen tweedehands te krijgen
«Ik word voetballer./ Ik word een beroemde voetballer./ Ze zullen me op straat herkennen/ en iedereen zal vreselijk aardig tegen me zijn./ Ik word heel erg rijk. Dan kan ik kopen wat ik wil./ Ja, ik ga het als voetballer helemaal maken./ Ik heb een fantastisch balgevoel/ en ik maak uitgekookte omhaaltjes./ Door doelgerichte spiertraining ben ik supersnel en lichtvoetig geworden/ maar in een duel ga ik er voluit tegenaan./ Door mijn mentale kracht/ en mijn fenomenale tactisch inzicht/ ben ik een perfecte aanvoerder voor ons elftal.»
Philip Waechter verwoordt en verbeeldt in zijn pretentieloze, licht ironische prentenboekje Beroemd de dagdroom van een ongeveer zesjarig voetballertje. In de dertien heerlijke cartoonachtige tekeningen neemt de zwart-witte voetbal, al dan niet in ruste, een prominente plaats in. Waechters boek raakt aan de kern van de onophoudelijke populariteit van het klassieke voetbalboek dat kort na de introductie van de voetbalsport in Nederland, eind negentiende eeuw, zijn intrede deed en sindsdien nooit meer is verdwenen.
Het voetbalboek is een afgeleide van het avontuurlijke jongensboek dat, net als de traditionele meisjesboeken (bakvisromans), volgens een bepaalde formule wordt geschreven.
De verhalen spelen zich af in een typische jongenswereld die wordt bewoond door lastige lawaaiige, maar wel eerlijke en sportieve jongens, voor wie alles beter is dan naar school gaan en huiswerk maken. Deze jongens worden vaak tegenover negatieve jongensfiguren geplaatst, maar tonen zich dan, dankzij de sterke aanvoerder en de creatieve geest van de intelligente leider, «dappere helden». In deze wereld gelden ijzeren jongenswetten: voor meisjes en vrouwen is geen plaats, verliefdheid is nauwelijks toelaatbaar, ouders en leerkrachten zijn een belemmerende last, spijbelen is verheven tot een ware en schone kunst, vriendentrouw gaat boven alles, in de winter wordt er geschaatst en in de overige seizoenen gefietst, gezeild of gevoetbald.
Als er één boek is waarin al deze ingrediënten volledig worden benut en uitgewerkt, dan is dat wel De A.F.C.-ers (1915) van J.B. Schuil, de bijbel der voetbalboeken. Al vanaf het eerste hoofdstuk Rapport-ellende schetst Schuil het speelveld waarbinnen hij zijn spel der verbeelding speelt. Schuils protagonist Eddy Loomans, voor wie leven synoniem is aan voetballen, staat vertwijfeld met zijn rapport in de hand voor de hbs. Met drie vieren ziet hij er tegenop om naar huis te gaan. Hij vreest zijn «woedende» vader, «een gezworen vijand van de edele voetbalsport» die «niets van dat ‹beroerde getrap van die kwajongens op straat› moest hebben». Eddy’s vrees is terecht. Zijn vader verbiedt hem tijdelijk het voetbalveld van A.F.C. te betreden. (De naam A.F.C. is overigens ontleend aan H.F.C., Haarlemse Football Club, de eerste Nederlandse voetbalclub; Haarlem was Schuils woonplaats.) Een schrale troost is dat Eddy’s hbs-kornuiten, de dikke Kees Brummer en Tony Hespers, een vergelijkbare straf als Eddy hebben gekregen. Gedrieën verzinnen ze een list om toch te kunnen voetballen. Vanaf dat moment volgt het ene kwajongensavontuur na het andere, waardoor ze zelfs met de politie in aanraking komen.
Centraal in het verhaal staat «de match» Vitesse-A.F.C., in feite een strijd tussen de leerlingen van de hbs en de mulo. Eddy verbeeldt zich een bekend voetballer uit het eerste elftal te zijn. Later voetbalt hij in een ruwe wedstrijd tegen «de Trappers», «fabrieksjongens van ’n jaar of zeventien, achttien», en zijn fantasie wordt langzamerhand bewaarheid. Op weg naar de top weet Eddy bovendien zijn vader voor het voetbalspel te winnen. Schuil becommentarieert de wedstrijden met zinnen die alleen sportverslaggever Theo Koomen later kon evenaren.
Na het verschijnen van De A.F.C.-ers traden vele auteurs in de voetsporen van Schuil. Zoals de covers met jeugdige voetballers in actie verraden, schreven zij voorspelbare jongensboeken over schoolgaande buitengewoon getalenteerde voetballers die na tegenslag en avontuur dankzij doorzettingsvermogen en saamhorigheid de held van het veld worden.
Chr. van Abkoude schreef in 1919 De voetbalclub, waarin na ouderlijk protest de voetbalclub Sparta, «later een der beste clubs van de provincie geworden», wordt opgericht en het voetbalspel als zodanig, gezien de slotzin «Leve de voetbalsport», een triomfantelijke overwinning beleeft. Leonard Roggeveen volgde Van Abkoude en schreef in 1928 De voetbalclub van de vierde klas, (die club krijgt in het verhaal overigens de voortvarende naam «Vlugheid Wint», V.W., toebedeeld). En in de jaren zeventig schreven Guus Luijters en Henk Spaan onder de naam Guus L. Spaan een serie over de lotgevallen van de voetbaltweeling Eddie en Eric, die in de schaduw van hét wereldkampioenschap voetbal in 1974 in München mee mogen doen aan een toernooi tussen schoolelftallen.
Tijdens hun spel worden Eric en Eddie gevolgd door Henk Verlingen, verwijzend naar Henk Terlingen van Sport in beeld, de voorganger van Studio Sport. En natuurlijk, dankzij de aanwijzingen van voetbalgod Johan van Dam met rugnummer 14 (hoe opzichtig) wint het elftal waarin de voetbaltweeling meespeelt.
Ook nu verschijnen er nog steeds voetbalboeken in de traditie van de oude jongensboeken. Het ene beter dan het andere, maar allemaal wensvervullende, escapistische verhalen over fabelachtige passes, onwerkelijke doelpunten, teamgeest en vooral eeuwige voetbalroem: «Met de bal aan zijn voet dribbelt Tim zijn kamer door. Hij voelt zich net een prof die in het stadion voetbalt», schrijft Vivian den Hollander in Aftrap, een voetbalomnibus waarin Buitenspel, Hé scheids! en Vrije trap gebundeld zijn.
En nadat in Leon de slalomkampioen, het eerste deel van Joachim Masanneks in Duitsland succesvolle serie De wilde voetbalbende, zeven vrienden door middel van een wedstrijd tegen de negatief ingestelde «Onoverwinnelijke Winnaars» een eigen voetbalpleintje hebben veroverd, doen de leden van de «voetbalbende» niets anders meer dan dromen over een glansrijke voetbalcarrière: «In de grote, uitverkochte stadions van de wereld zouden we strijden om de wereldbeker. We geloofden er rotsvast in dat die droom ook werkelijkheid zou worden.»
Met Rafael en Raffie schreef scenarist en filmmaker Jan Eilander een eigentijdse variant op Schuils De A.F.C.-ers. Er wordt zelfs, heel ongeloofwaardig, anno 2005 op buitenijs geschaatst! Eilanders boeken hebben de vaart van een goede voetbalwedstrijd. Zijn Rafael droomt over grootse voetbaldaden bij Ajax. Wanneer hij een brief ontvangt waarboven «Beste Ajacied» staat, realiseert Rafael zich dat hij is aangenomen in het jeugdelftal bij de club van zijn dromen: «AJACIED! (…) Held, ridder, doctorandus in de wiskunde, dominee, God, alle andere titels vielen in het niet bij AJACIED.»
Maar Ajacied word je niet zomaar. Op de weg ernaartoe moet Rafael tal van hindernissen overwinnen, zoals een moeder die voetbal een sport «voor idioten» vindt omdat haar vader zijn gezin ooit voor een voetbalcarrière in de steek heeft gelaten, en een dronkelap als vader. Rafael gaat stiekem voetballen bij de plaatselijke club «Het Begon Op Klompen», met alle avontuurlijke en spannende gevolgen van dien. Wat wenst een tienjarige lezende voetbalfan nog meer? Helemaal niets toch.
Of het zou een aardig boekje met voetbalhistorie en leuke voetbalwetenswaardigheden moeten zijn, zoals Voetbal Notendop Junior van Harold de Croon & Arjan Weenink. Maar of ze ook te porren zijn voor het literaire voetbalboek, waarvan er de laatste jaren ook een heel aantal zijn verschenen? In deze boeken draait het weliswaar ook om voetbaldromen en verlangen naar roem op de voetbalvelden, maar de gedroomde voetbalwereld komt heviger in botsing met de werkelijkheid van alledag. Dat levert spanning en heftige emoties op, zoals in het aangrijpende, indringend geschreven De dagen van de bluegrassliefde (1999) van Edward van de Vendel.
Vendel heeft zijn verhaal opgebouwd als een voetbalwedstrijd, met een eerste helft, rust, en tweede helft. Het gaat over de onmogelijke homoliefde tussen de Nederlandse Tycho en het Noorse voetbaltalent Oliver, wiens liefste wens is gescout te worden als voetbaltalent. Ook in het onovertroffen Dani Bennoni (2004) van Bart Moeyaert komen voetbaldroom en werkelijkheid met elkaar in conflict. Hij beschrijft hoe de tienjarige Bing aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog droomt net als zijn gemobiliseerde broer Moon en de plaatselijke voetbalster Dani Bennoni, een echte voetballer te zijn. Het is een droom die Bings hevige gemis van Moon en de daaruit voortkomende eenzaamheid verbloemt en het verdere verloop van Moeyaerts novelle volledig bepaalt.
Voetbal, zo blijkt, is in onze samenleving allesoverheersend aanwezig. Je ontkomt er niet aan. Het leidt tot oeverloos gebabbel rondom de bal en de spelers. Het leidt tot rellen in stadions, op straat en op het Haagse Binnenhof. Het leidt tot vaders die hun eigen droom op hun zoontjes projecteren en hun oogappeltjes langs de kant naar de top proberen te schreeuwen, maar ze in werkelijkheid een minderwaardigheidscomplex bezorgen en «kapot brullen». Dit laatste verschijnsel verwoordt de Vlaamse Hilde Vandermeeren meesterlijk in haar met een Zilveren Griffel bekroonde eerste lezersboekje De twaalfde man. Het leidt tot ontheemde Afrikaanse voetbaltalenten als Rahmane, die in Lieneke Dijkzeuls meeslepend vertelde Aan de bal wordt gescout en in een voetbalwereld terechtkomt die in niets op zijn vertrouwde Afrikaanse dorp lijkt. En het leidt tot inspirerende sportjournalistiek, zo ontdekt Freke uit Corien Botmans Schaduwspits. Als zij hoort dat haar buurjongen Milan wordt toegelaten tot de jeugdopleiding van Ajax, ziet ze haar kans schoon en schrijft een artikel voor de schoolkrant. Botman plaatst een twijfelend meisje dat aanvankelijk niets met voetballen op heeft tegenover een begenadigd voetbaltalent dat niets anders wil dan profvoetballer worden. Zo relativeert ze overtuigend de voetbalromantiek waarvan zo velen in de ban zijn.