De reden daarvan is dat je een zekere status hebt wanneer je schrijver bent. Wie schrijver is, is een vakman en een kunstenaar; hij kan iets met woorden en grammatica wat de meeste mensen niet kunnen en daarbij kan hij ook verhalen maken en artistiek vormgeven.
Een schrijver behoort tot een bepaalde elite – of dat echt zo is, doet even niet ter zake. Maar zo ziet hij zichzelf graag.
Een schrijver heeft vanzelfsprekend iets te zeggen. Dat schrijft hij op.
De uitgever heeft een totaal andere positie.
Hij wil de schrijver steunen, hij wil de schrijver stimuleren, hij wil zelfs de schrijver uitgeven en verspreiden, maar de uitgever moet ook leven.
Hij moet aan marktdenken doen.
Hij moet oplages maken. Hij moet redacteuren aan het werk houden, geld overhouden om andere boeken te kunnen laten drukken, hij moet huur betalen, hij heeft een bedrijf en dat moet geld genereren. Hij moet denken in verdienmodellen.
Dat kan haaks staan op de ideeën van de uitgeverij.
Het kan ook haaks staan op wat een schrijver wil.
Een uitgeverij, kortom, heeft successen nodig om andere minder succesvolle schrijvers te kunnen uitgeven.
Maar hoe veel van die schrijvers die minder succesvol zijn kan hij uitgeven, en hoe vaak?
De dichter en reclameman Martin Veldman heeft in de jaren zeventig een keer uitgelegd wat het probleem van een uitgever is: waar een wasmiddelenfabrikant één wasmiddel maakt en dat zo kan aanpassen tot hij een goed, verkoopbaar product heeft, fabriceert een uitgever steeds één uniek exemplaar (een boek) van een bepaald product. De uitgever weet van dat product niks. Hij kan geen marktonderzoek doen, hij kan zijn product niet echt aanpassen, hij moet vertrouwen op intuïtie en zijn eigen smaak.
Maar toch…
Wat er een aantal jaren geleden gebeurde, was het volgende: de kosten van een boek gingen drastisch omlaag. Maar tegelijkertijd ging de verkoop van boeken achteruit. Wat de uitgever deed was: meer schrijvers laten debuteren. Je drukte een boek en keek wat het deed. Werd het boek goed besproken op tv en radio en in de krant, dan drukte je bij. Werd het slecht besproken, dan had je pech, maar was het verlies niet zo groot als vroeger. Elk boek werd zijn eigen marktonderzoek, aldus uitgever Mai Spijkers.
Wie schrijver wilde zijn en een bepaalde hoeveelheid woorden inleverde, kon altijd debuteren. Er kwamen dus heel wat schrijvers bij.
Er kwamen veel successen. Maar ook meer mislukkingen.
Wat doet een verstandige uitgeverij die ziet dat ze met meer schrijvers komt te zitten, maar met teruglopende oplages? Die bezuinigt op slecht lopende schrijvers. En vernietigt de boeken die onverkoopbaar zijn.
Wat is dan de status nog van een schrijver?
Hij wordt niet meer gezien, hij zal onopgemerkt blijven.
Hij zou een nieuwe poging kunnen wagen. Bij een andere uitgeverij. Hij kan ook z’n boeken in eigen beheer uitgeven. Maar wie doet dan de redactie, wie zorgt voor de verspreiding, wie voor de publiciteit?
Hij die wat te zeggen had, wordt een zwerver.
De uitgever, ondertussen, zal oplagecijfers koppelen aan kwaliteit. Hij kan niet anders. Wie het best verkoopt, is ook de beste. De uitgever kan als vriendendienst wel een boek uitgeven van een auteur die niet loopt, maar wat heb je er uiteindelijk aan om boeken te maken voor de shredder?
Wat is de kwaliteit van ‘De God Onverkoopbaar’, zoals Van Oorschot eens sprak over onverkochte exemplaren van het boek De God Denkbaar, Denkbaar de God van W.F. Hermans?
De status van de schrijver verdwijnt, zeker als er ook minder literaire bladen zijn, de krantenoplages teruglopen, de recensies korter worden, de ene na de andere boekhandel wordt opgeheven en het literatuuronderwijs afneemt.
We houden een handjevol schrijvers over.
Hun kwaliteit is onze reclame.
Hij die wat te zeggen had, wordt een zwerver