Eigenlijk had Appy Sluijs (1980) brandweerman willen worden. Hij vertelt het in de tot café omgebouwde voormalige brandweerkazerne, vlak bij de Dom in Utrecht – de stad waar hij tegenwoordig hoogleraar paleo-oceanografie is. Maar de biologie werd hem met de paplepel ingegoten – met name door zijn vader, die ook bioloog was. Toen hij in de jaren negentig een studie moest kiezen, werd het daarom biologie, met als doel om richting milieukunde te gaan. ‘Het was de tijd van milieuvervuiling en zure regen, en daar wilde ik iets aan gaan doen’, zegt Sluijs.
Het liep net iets anders: toen hij tijdens zijn opleiding het vak biogeologie volgde, werd hij gegrepen door het vakgebied dat over lange tijdsschalen kijkt naar de ontwikkeling van de aarde en het leven daar. Toen hij in Utrecht aan zijn promotieonderzoek begon, was het vakgebied even piepjong als spannend: gegevens over periodes in het verre verleden met een zeer koud of juist warm klimaat konden inzichten verschaffen voor het onderzoek naar het klimaat van nu en de toekomst.
Wat drijft een wetenschapper in een zeer maatschappelijk relevant en hevig bediscussieerd vakgebied, zoals het klimaatonderzoek? En hoe houdt die het vinden en verspreiden van de objectieve waarheid in het vizier?
‘Toen ik rond de millenniumwisseling aan mijn masteronderzoek begon, was het vakgebied echt nog behoorlijk onvolwassen. We wisten hoe de geologische tijd in elkaar zit en wat er ongeveer gebeurde rond de verschillende tijdsintervallen. Maar wij wilden gaan kijken hoe oceaancirculatie samenhing met klimaatverandering. Konden veranderingen in circulatie ervoor gezorgd hebben dat er op Antarctica ooit ijs vormde? Dat deed ik aan de hand van fossielen, die afkomstig zijn van organismen die samenhangen met bepaalde warmere of koudere stromen.’
Tijdens zijn promotieonderzoek ontdekten Sluijs en zijn collega’s onder meer dat het ongeveer vijftig miljoen jaar geleden op Antarctica en in de Arctische regio tropisch warm was – een mogelijke analoog voor toekomstig klimaat. Dat deed hij onder meer door monsters te nemen uit aardlagen in de oceaanbodem, waarvan met dateringsmethoden kan worden afgelezen hoe oud ze zijn. ‘Dat doen we nota bene af en toe in samenwerking met oliebedrijven, want die hebben boorkernen genomen die voor ons interessant zijn’, zegt Sluijs.
Daarmee is het bruggetje meteen gemaakt: zijn onderzoek raakt aan de maatschappelijke discussie over de opwarming van het klimaat en de menselijke invloed daarop, door het verstoken van fossiele brandstoffen. Sluijs maakt zich druk over de manier waarop het onderwerp in de media wordt gebracht: ‘Een mening van één wetenschapper, vaak met niet eens de juiste expertise, wordt afgezet tegen die van al die anderen, waardoor er wordt gesuggereerd dat de onderzoekers hopeloos verdeeld zijn. Terwijl wat die ene hoogleraar biochemie zegt volledig inconsistent is met de wetenschappelijke inzichten, of aantoonbaar onwaar. En de meeste mensen die zich in de discussie roeren zijn geen wetenschappers, maar opiniemakers die in veel gevallen al helemaal de wetenschappelijke achtergrondkennis missen. Iedereen heeft recht op zijn of haar mening, maar het is aan de media om kritisch te bepalen wiens mening relevant is voor de maatschappelijke discussie.’
Sluijs is er al lang achter dat zulke tegenstanders en hun aanhangers niet met feiten te overtuigen zijn. ‘Het enige wat je kunt doen om het debat iets meer in balans te brengen, is uitleggen hoe wetenschap werkt. Door te laten zien wat er aan de basis van een wetenschappelijke conclusie ligt en waar je vanuit mag gaan dat de wetenschapper heeft gedaan voordat hij iets naar buiten brengt. Waarom dat een fundamenteel andere grootheid is dan “ook maar een mening”. Dat wetenschappelijk inzicht nooit gebaseerd is op maar één onderzoek en de consensus binnen de wetenschap gaat over het geheel van werk wat cyclisch de tientallen jaren van internationaal verzamelbewijs is.’
Maar, kan het niet zijn dat Sluijs en al zijn collega’s vanuit hun bevlogenheid zelf iets té graag willen laten zien hoe erg het gesteld is met ons klimaat? Wetenschappers zoals hij, die de ernst van het klimaatprobleem benadrukken, worden al snel alarmist genoemd. Hij is het daar pertinent mee oneens: ‘Bij mij speelt het idealisme helemaal geen rol in mijn wetenschap. Ik ben echt alleen maar geïnteresseerd in hoe de aarde vroeger werkte. Dus ik doe dit werk niet uit idealisme en ik denk dat dat voor mijn meeste collega’s geldt.’
Hij kent wel voorbeelden van wetenschappers die ver gaan in het uitdragen van hun boodschap. Jim Hansen bijvoorbeeld, de oud-directeur van de Nasa, die zelfs meermalen gearresteerd is tijdens demonstraties. Of de Amerikaanse Naomi Oreskes, auteur van het boek Merchants of Doubt over hoe de olie-industrie met hulp van wetenschappers onzekerheden uitvent om twijfel te zaaien. Zij roept wetenschappers op zich juist vol overtuiging in het debat te mengen. Critici, zoals New York Times-columnist Brett Stevens het goed verwoordde, vrezen dat dit soort activistische wetenschappers in hun strijd tegen het scepticisme hun hand overspelen, door bestaande onzekerheden te ontkennen.
Sluijs erkent dat veel van zijn collega’s begaan zijn met het klimaat. ‘Maar wat het leuke is in de wetenschap, in ieder geval in mijn vakgebied, is dat op het moment dat het over wetenschappelijke inhoud gaat, over wetenschappelijke artikelen, dan lees je dat niet terug. Dus die rapportage is echt behoorlijk neutraal. Sterker nog, op het moment dat er idealistische ideeën in een wetenschappelijk artikel zouden komen, dan word je daar genadeloos voor afgemaakt door je collega’s.’
‘Het genereren van klimaatdata is in principe ongekleurd, net als de rapportage daarvan. En ook al zou het niet zo zijn, dan nog ben ik ervan overtuigd dat op het moment dat je de beste wetenschappers bij elkaar zet en een wetenschappelijk rapport laat schrijven van wat we nou wel en niet weten, en hoe goed we dat weten, dat daar een eerlijk beeld uit komt. Die illusie heb ik wel.’
Daarom, vindt Sluijs, wil je dat wanneer de maatschappij of de politiek bij de wetenschap aanklopt, dat de leidende personen in wetenschappelijke velden bij elkaar komen om tot een consensus te komen: dit is wat we weten en met bepaalde zekerheid en een bepaalde onzekerheid. ‘Dat is inderdaad lastig te kwantificeren. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) doet een poging, maar het is inderdaad heel ingewikkeld om effectief te communiceren. Maar je kunt niet anders. Ik denk zelfs dat uiteindelijk het communiceren in onzekerheid misschien nog wel belangrijker is dan het communiceren van de resultaten zelf.’
Wetenschappers zoals hij hebben een cruciale taak, vindt Sluijs: communiceren wat de wetenschappelijke status is en niks anders, niks meer en niks minder. ‘Maar je moet je heel sec houden bij wat we uit de wetenschap wel en niet weten. En met welke zekerheid of waarschijnlijkheid. Want als je te boude uitspraken doet, verlies je je rol in de maatschappelijke discussie. En dus zeker in klimaatverandering probeer ik altijd zo goed mogelijk, vanuit mijn neutraliteit te communiceren. Eerlijk gezegd ben ik dat ook wel volgens mij en ik geloof niet dat ik echt een sterk politieke overtuiging heb als het gaat over klimaatverandering.’
Alles wat hem te doen staat is verslag uitbrengen van hoezeer de aarde in brand staat. Het blussen, dat laat hij aan anderen over.
Tips en reacties via devrieze@groene.nl. Hier vind je de Facebook-pagina. En discussieer mee via de Facebook-groep Worstelende Wetenschap.