Zelfs nu, als we op een ochtend in april tussen het laatste groepje scholieren zitten die de film nog niet hebben gezien, breken nog lachsalvo’s in de bioscoopzaal los. Fack ju Göhte heet hij; of, in beter Duits: Fuck you, Goethe, met meer dan zes miljoen bezoekers verreweg de populairste Duitse film van het jaar 2013.

Goed, echt hoogstaande kunst is het niet, deze high school-komedie die alle mogelijke clichés van het hedendaagse schoolleven op een rij zet. De film is voor Duitse begrippen echter wel opvallend actueel, zoals de door het succes overrompelde critici lovend vermelden. Een ‘sociologische crashkurs’, constateerde Die Zeit. Alles komt voorbij wat het Duitse onderwijs de laatste jaren gekweld heeft: multiculturele drama’s, geweld, taalverruwing. Maar vooral gaat het om het thema dat nu al bijna vijftien jaar voor opgewonden krantenkoppen zorgt: de slechte Bildungsgerechtigkeit in het Duitse onderwijs – wie uit een bescheiden milieu komt, komt zelf nauwelijks verder.

De plaats van handeling: de Goethe Gesamtschule, een met graffiti besproeide scholengemeenschap die net zo goed in het westelijke Keulen, in het oostelijke Berlijn of het noordelijke Kiel zou hebben kunnen staan. Het gaat specifiek om die ene probleemklas 10b, met een groepje leerlingen uit wat in ambtelijk Duits een bildungsfern milieu genoemd wordt: kinderen van migranten, levenslange uitkeringstrekkers (de beruchte ‘Hartz IV-ontvangers’), Plattenbau-bewoners. Hun taal is grof, hun grammatica rudimentair, hun motivatie nihil. Want: het heeft allemaal toch geen zin (‘Ik word later Hartzer, net als mijn vader’).

Ze komen tot inkeer dankzij een jonge bankrover met Migrationshintergrund, zoals dat in al even ambtelijk Duits heet: een criminele Adonis, gespeeld door Elyas M’Barek, die doet alsof hij leraar is om een op het schoolterrein verstopte buit terug te vinden. Hij blijkt de probleemjongeren te begrijpen, en ontfermt zich over hen. Niet met softe moderne pedagogie, maar met harde woorden en een paar rake klappen. Voor hem doen de leerlingen ineens wel hun best, en aan het eind valt ook de jonge blonde lerares met universiteitsachtergrond voor de ‘nobele wilde’ uit de Duitse stedelijke onderklasse.

De moraal is onmiskenbaar: ze zijn dus tóch te redden, de kinderen die zijn opgegeven omdat ze uit een sociaal laag milieu komen. Er zullen dan ook heel wat onderwijspolitici de film hebben bekeken, al dan niet stiekem. Want: zonder een onorthodoxe methode zal het probleem niet worden opgelost, maar welke dan?

Met glinsterende ogen van voldoening zit Angelika Knies op een maandagmiddag achter haar bureautafel. Die onorthodoxe methode heeft zij gevonden, zegt ze – en ze heeft een haast onuitputtelijke voorraad van grafieken en tabellen in haar computer om dat te bewijzen. Knies is al 24 jaar rector van de Anne Frank-scholengemeenschap in het stadje Bargteheide, een welvarende gemeente in de verder niet bijster succesvolle Noord-Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein; daarvoor was ze lerares natuurkunde.

In juni 2013 kreeg Knies uit handen van Angela Merkel de Duitse schoolprijs, bestaande uit honderdduizend euro en een beeldje, omdat haar school tot beste van het land was verkozen. Begin jaren negentig was het echter een school waar oppassende ouders hun kind liever zo ver mogelijk vandaan hielden, vertelt ze. Collega’s op de twee gymnasia in het stadje keken haar meewarig aan. Bij Knies zaten de jongeren uit de probleemwijk, scholieren die elders waren opgegeven. Kortom, het leek er op de afschrikwekkende klas 10b uit Fack ju Göhte.

Nu staan de ouders voor de school in de rij. Al tien jaar zijn er geen schoolverlaters zonder diploma, ruim de helft van de inmiddels 860 leerlingen sluit op een hoger niveau af dan hen op de basisschool was aangeraden. Tien procent van de leerlingen die slechts Hauptschule (zie kader) aangeraden kregen, groeit zelfs door tot het vwo. Knies: ‘We hebben nu tweehonderd aanmeldingen per seizoen, op honderd plaatsen.’

De veelbesproken Bildungsgerechtigkeit is precies het thema waar het Knies al die jaren om is gegaan. Direct bij binnenkomst geeft ze met een paar rake zinnen het onderwijssysteem er hard van langs. Duitsland heeft ‘een van de sociaal meest selectieve systemen van Europa’, zegt Knies. ‘Ik heb dat zelf ondervonden, als dochter van een huisvrouw en een slotenmaker.’

Het onderwijs in het naoorlogse Duitsland is lang uitsluitend verdeeld geweest over drie gescheiden schoolniveaus (Hauptschule voor de langzamen, Realschule voor de praktischen, Gymnasium voor de slimmen). Dat was volgens haar nog gebaseerd op het zuilensysteem van ‘de keizertijd’ tot 1914. Ieder mens werd geboren in een sociale klasse, die zijn toekomst en beroep bepaalde. Het enige wat hij moest doen was zich gehoorzaam naar zijn lot voegen. Natuurlijk, in de jaren zestig waren er aanpassingen, maar de laatste echte hervorming dateert uit de Weimarrepubliek, grinnikt Knies sarcastisch.

In Nederland heerst vaak het beeld dat Duitse scholieren allemaal voorbeeldig Goethe uit hun hoofd kunnen citeren, maar in Duitsland zelf viel op z’n laatst in 2000 de mythe van ‘het land der dichters en denkers’ in duigen. Uit de eerste vergelijkende pisa-studie bleek dat Duitse leerlingen op alle vlakken slechter presteerden dan het Europese gemiddelde. Pas twaalf jaar na deze beruchte pisa-shock gloorde er weer hoop. Volgens Pisa 2012 scoren de Duitse vijftienjarigen zelfs wat boven het Europees gemiddelde. Met lezen en wiskunde presteren ze nu nog iets lager dan Nederlandse vijftienjarigen, maar met natuurkunde zitten ze er al boven.

Moeizaam blijft echter de ‘sociale rechtvaardigheid’. Ook dat gaat volgens pisa beter, maar nog in 2012 berekende het Hochschulinformationssystem Hannover dat Duitsland in vergelijking met 25 Europese staten hekkensluiter is, samen met vier Oost-Europese landen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso) berekende in 2013 dat slechts twintig procent van de Duitse kinderen boven het onderwijsniveau van zijn ouders uitkomt, terwijl het Europese gemiddelde op bijna het dubbele ligt. Er ontstaat een ‘nieuwe klassenmaatschappij’, schreef de Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ) in juni 2013 dreigend, en in augustus omschreef Der Spiegel de toekomst donker als een ‘nieuwe standenmaatschappij’. Het onderwerp is voor Duitsland extra beladen, omdat de Duitse Bondsrepubliek na zijn oprichting in 1949 ‘welvaart voor allen’ hoog in het vaandel had staan. Juist dat ideaal blijkt niet dichterbij te komen, maar steeds verder weg te liggen, constateren de FAZ en Der Spiegel.

Om er geen misverstand over te laten bestaan: het maatschappelijke midden doet het qua onderwijs heus goed, zegt Nils Berkemeyer, hoogleraar in Jena en mede-auteur van de zogeheten Chancenspiegel van de Bertelsmann Stichting. Het aantal vwo-leerlingen stijgt zo snel dat het inmiddels al rond de dertig procent per jaargang ligt (tegenover twintig procent in Nederland). Daarbij is Duitsland beroemd om zijn duale beroepsonderwijs, waarop Nederlandse beroepsopleidingen jaloers zijn.

Maar het is niet genoeg, zegt Berkemeyer. Niet zozeer omdat de vijftienjarigen in het land van de dichters en denkers niet tevreden moeten zijn met een plaatsje achter Nederland. Het gaat er vooral om dat maar liefst twintig procent van deze vijftienjarigen al direct opgegeven is, nog voordat ze begonnen zijn. Het is dit percentage dat in alle studies als ‘kansloos’ naar voren komt. De sociale achtergrond blijkt hierbij vaak bepalend te zijn, niet het talent van het kind.

Angelika Knies legt de oorzaak hiervan bij de vroege keuze voor een bepaald niveau van voortgezet onderwijs. Meestal wordt al op tienjarige leeftijd, na vier jaar basisschool, een niveau aanbevolen – ‘terwijl een kind zich dan juist nog heel sterk kan ontwikkelen’. Alleen in Duitsland en Oostenrijk wordt er al zo vroeg voor een leerling een keuze gemaakt. Als de leraar zijn aanbeveling eenmaal heeft gedaan, blijken leerlingen nauwelijks nog te veranderen van school.

Leraren op de basisschool geven hun aanbevelingen vaak op basis van de sociale achtergrond, zegt ook Berkemeyer. Ze bedoelen dat niet eens slecht, zegt hij, maar ze hebben geleerd dat de sociale omgeving nu eenmaal bepalend is voor succes op school. Een kind uit een sociaal ‘zwakke’ omgeving, tegenwoordig vaak migrantenkinderen, komt dus vaker op scholen voor kinderen die moeilijk leren. Daar is het aantal leerlingen dat de school afbreekt extra hoog, in sommige regio’s twintig procent (het landelijke totaal is zes procent). Met als gevolg ‘een vicieuze cirkel, waar een kind alleen moeilijk uitkomt’.

De gevolgen, zegt Knies, kunnen maar beter serieus worden genomen. Die twintig procent kon vroeger nog ‘op een bulldozer gaan werken’. Op de huidige arbeidsmarkt zijn er steeds meer ingewikkelde vaardigheden nodig. Eenderde van de samenleving kan zo buiten de boot vallen, schat ze. Nu al is dat te zien. Weliswaar is de werkloosheid in Duitsland gedaald naar 7,1 procent en worden de ijskasten en auto’s massaal de wereld over verscheept. Maar de kloof tussen arm en rijk groeit, net als de kloof tussen hen die kansen hebben en zij die dat niet hebben.

Maar hoogleraar Berkemeyer wil de discussie over de sociale onrechtvaardigheid nog verbreden. Te veel staan de middengroepen centraal bij de onderwijspolitiek. De twintig procent onderop wordt genegeerd, maar de topleerlingen ook. ‘Elite’ is in Duitsland een zeer beladen begrip geworden, zegt hij. De feiten laten echter zien dat die angst beter opzij kan worden gezet. In vergelijking met andere Europese landen studeren minder studenten af aan de universiteit. Ook emigreren veel meer toponderzoekers dan er binnenkomen. Niet voor niets dus dat de Duitse elite ondertussen haar eigen plan trekt.

Tussen de glooiende heuvels van de Zuid-Duitse deelstaat Baden-Württemberg, helemaal aan de andere kant van Duitsland, ligt het stadje Ebingen. Niet ver van de Alpen, met een pittoresk kerkje in het centrum en met als grootste werkgever het bedrijf Groz-Beckert, dat onder meer naalden van naaimachines produceert. Hoe landelijk het er hier ook uitziet, het bedrijf exporteert de meeste naalden ter wereld en heeft een omzet van honderden miljoenen euro’s. Het zijn precies dergelijke bedrijven die als ‘de ruggengraat van de Duitse economie’ worden gezien: de Mittelstand, familiebedrijven die een klein technologisch product ontwikkelen dat wereldwijd succesvol is.

In de deelstaat Baden-Württemberg zijn de meeste van deze ‘wereldmarktleiders’ gesitueerd, dankzij een traditie die tot in de negentiende eeuw terugvoert. De Zuid-Duitse ingenieurs, zo zegt men er graag, zijn niet alleen godvrezend en plichtbewust, ze hebben ook nog eens op school geleerd om creatief te denken. Daarom zijn ze zoveel beter dan de Chinezen, hun grote concurrenten, die alleen maar kunnen kopiëren.

Uitgerekend in deze kringen nemen de zorgen over de toekomst toe. Niet alleen loopt de regio qua bevolking gestaag leeg, ook blijkt de aanwas van nieuwe ingenieurs te stokken, terwijl er in China juist steeds betere bij komen. ‘De Duitse economie is in gevaar door een gebrek aan kennis bij de jonge generaties van de B-vakken’, schrijft de vereniging van Duitse werkgevers bezorgd op hun website. ‘Dat zal een remmende werking op groei en innovatie hebben.’

Uiteindelijk gaat het onderwijsdebat in Duitsland dan ook niet (alleen) om de kennis van Goethe of Schiller, maar vooral om de zorg om de auto- en machine-export. Kort samengevat: er kan een moment komen dat er niet genoeg ‘slimme’ Duitsers meer zijn om al die ijskasten en auto’s in elkaar te zetten.

Naaldenfabrikant Groz-Beckert heeft, net als veel Zuid-Duitse wereldmarktleiders, een gebrek aan nieuwe ingenieurs. Het bedrijf heeft in september 2013 daarom niet alleen een crèche, maar ook een eigen school voor voortgezet onderwijs geopend, direct naast het hoofdkantoor. Doel hiervan is om meer ingenieurs naar de regio te lokken, die dan makkelijk hun kinderen onder kunnen brengen. De nieuwe school is een Ganztagschule: een school die de leerlingen tot 18.00 uur bezighoudt, zodat vaders én moeders in het bedrijf carrière kunnen maken. De meeste staatsscholen in Duitsland sluiten namelijk vaak al om 13.00 uur, zodat het onmogelijk is voor beide ouders om voltijds te werken.

Een lokale krant zag in de nieuwe school ook al een kweekvijver voor de ‘ingenieurs van morgen’. Dat voert nu nog wat ver, vertelt Nicolai Weidmann, verantwoordelijk voor de opleidingen bij het bedrijf. Maar wel is het ‘een indirect doel om bij jongeren weer meer interesse in techniek te wekken’. De nieuwe school begint al heel vroeg met extra aandacht voor de B-vakken. En uiteindelijk speelt inderdaad zoiets als een ‘maatschappelijk engagement’ van het bedrijf een rol, zegt hij. De school is weliswaar een privé-school, maar staat wel open voor alle kinderen uit de regio. De school kan zo zorgen voor ‘betere startkansen dan op een staatsschool’ gebruikelijk is.

Groz-Beckert is niet de eerste Duitse firma die om die reden een eigen school heeft opgericht. In Wolfsburg is Volkswagen in 2009 al een school gestart. Volkswagen wil ‘een impuls voor het onderwijslandschap in Duitsland geven’. Bij de opening zei VW-bestuursvoorzitter Horst Neumann: ‘Voor de knapste koppen van morgen moeten we de beste scholen scheppen.’ Een team van internationale professoren bedacht een schoolplan, leraren werden aangetrokken en de leerlingen worden nu ‘Forschergeist, Neugier, Gestaltungswillen und Tatendrang’ bijgebracht, aldus Neumann.

De trend in Duitsland gaat richting privé-school, voorspelt Weidmann van Groz-Beckert. Inderdaad is er een kwart privé-scholen bij gekomen sinds 1998. Voor de meeste daarvan moeten ouders extra schoolgeld betalen, meestal honderd tot vijfhonderd euro per maand. Sommige deskundigen zien hierin kansen voor betere scholen, maar vooral linkse critici vrezen dat de ‘nieuwe klassenmaatschappij’, waarin de relatie tussen sociale achtergrond en maatschappelijk succes vastligt, nu nog dichterbij komt. Hoe meer geld, hoe beter onderwijs; hoe minder geld, hoe minder kansen.

Angelika Knies ziet de nieuwe privé-scholen niet als oplossing van de onderwijszorgen. Ze kan zo een aantal grafieken laten zien die bewijzen dat privé-scholen niet per se voor betere onderwijsresultaten zorgen. Sterker nog: zij ziet de redding van het onderwijs in het tegengestelde van de ‘exclusiviteit’. Juist door meer gemeenschappelijkheid groeien de successen.

Ze gelooft volledig in de Gesamtschule. Deze scholengemeenschappen bestaan in Duitsland al sinds 1969, maar zijn tot diep in de jaren negentig slechts moeizaam van de grond gekomen. Terwijl deze vorm in andere landen heel gewoon en gerespecteerd is, is hij in Duitsland lang met de nek aangekeken, zegt Knies. In haar deelstaat Sleeswijk-Holstein was het zelfs tot 1990 wettelijk verboden. Ze ziet hier de gevolgen van de Duitse deling in terug. ‘Vooral cdu enfdp zijn er tegen. Er heerst de angst dat hierdoor alle individuele eigenschappen genivelleerd worden, zoals de communisten dat wilden.’

Het gaat Knies echter niet om het wegwissen van alle eigenheid, zegt ze: integendeel. Ze hoopt juist op ‘een nieuwe manier van denken’ in het verouderde onderwijssysteem. ‘Een school moet zich naar het kind vormen, het kind zich niet naar de school.’ In de klas van docent Karsten Hein laten ze zien hoe de methode-Knies werkt. Het is een aardrijkskundeles, in de twaalfde klas, de laatste. De leerlingen zitten per zestal met hun tafels gegroepeerd bij elkaar. Daar is goed over nagedacht: aan iedere tafel zit precies de mix van jongens, meisjes, slimmen en langzamen die Knies en de haren willen. Het idee erachter: de goeden trekken de langzamen omhoog, terwijl ze ondertussen zelf kunnen leren hoe ze problemen geduldig kunnen uitleggen.

Speciaal voor de journalist wordt de negentienjarige Luaka als gesprekspartner naar voren geschoven. Ze is de trots van het systeem-Knies; ze heeft een ‘migratie-achtergrond’, en haar vader is ook nog eens timmerman – een combinatie die in Duitsland weinig hoop op verdere carrière biedt. En dus kreeg ze, vertelt ze, op de basisschool de aanbeveling ‘Hauptschule’. Nu doet ze vwo en kan ze later doen wat ze wil, zegt ze. ‘Iets met talen waarschijnlijk.’

Knies is vroeger uitgejouwd bij regionale bijeenkomsten van docenten. Nu heeft ze gelijk gekregen, zegt ze. Ze laat er een grafiekje over zien. Op haar school blijven kinderen van verschillende niveaus tot hun vijftiende samen in een klas, en worden ze pas daarna verdeeld in verschillende niveaus. Ook erna zitten in een vwo-klas langzame en betere leerlingen bij elkaar. ‘Het algemene niveau gaat omhoog als je meerdere niveaus bij elkaar zet.’ Haar les: in iedere Duitse scholier, uit welke sociale laag dan ook, kan een kleine Bildungsbürger of Zuid-Duitse ingenieur verscholen zitten; de school moet hem er alleen wel uit willen halen.

Geen wonder dat de populairste film van 2013 niet eens zo ver van al deze debatten af ligt. Aan het eind van Fack ju Göhte lezen de gelouterde probleemjongeren van klas 10b geïnteresseerd Die Räuber van Schiller. De stoere ex-bankrover zorgt er zelfs voor dat ze bij het oversteken van de straat gehoorzaam-Duits voor het rode voetgangerslicht wachten. Het ontbreekt er nog net aan dat ze op schoolreisje vol bewondering door een Mercedes-fabriek lopen, en gezamenlijk uitroepen dat ze nu toch ook aan de export willen bijdragen. Dan was de droom van de Duitse onderwijspolitici compleet vervuld geweest.

Op school in Absurdistan

In het federale Duitsland beslist niet de Bondsregering over het voortgezet onderwijs; de zestien deelstaten hebben hun eigen systeem. ‘Buitenlandse collega’s hebben me aangeraden Duitsland in Absurdistan om te dopen’, zei onderwijsdeskundige Wilfried Bos daarom schertsend tegen de Deutsche Welle. Grofweg kent Duitsland na de basisschool drie schoolniveaus, een systeem dat al vanaf de negentiende eeuw bestaat: de Hauptschule (een school voor lagere niveaus, die wegens haar slechte reputatie in diverse deelstaten inmiddels is afgeschaft), de Realschule (een soort havo, maar dan praktischer) en het Gymnasium (vwo, met of zonder Latijn of Grieks als keuzevak). Sinds 1969 is er in beperkte mate een vierde vorm bij gekomen: de Gesamtschule, waar leerlingen langer samen leren. Vaak heeft deze er een vwo-bovenbouw bij.

In meerdere deelstaten zijn de afgelopen jaren succesvolle hervormingen doorgevoerd. Welke deelstaat het het best doet, is moeilijk te zeggen. Beieren klopt zich al jaren op de borst met de beste schoolresultaten. Aan de andere kant is het in die rijke deelstaat dan weer niet goed gesteld met de ‘sociale rechtvaardigheid’: de sociale achtergrond bepaalt sterk de latere loopbaan van het kind. Diverse deelstaten hebben de laatste jaren gekozen voor meer scholengemeenschappen. In Beieren, waar de christelijke partijen het voor het zeggen hebben, is dat niet populair, vanwege angst dat dit samenzijn de besten naar beneden trekt. Het onderwijsdebat heeft dan ook de trekken van een klassiek links-rechtsdebat. Centrum-rechts is eerder voor schoolniveaus die gescheiden van elkaar staan, en links voor gemeenschappelijk leren.


Beeld: Scholieren studeren op de gang. ‘Voor de knapste koppen van morgen moeten we de beste scholen scheppen’ (Olivia Arthur/Magnum/HH).