Het was 30 augustus toen Ivo van Hove zijn filippica tegen het Nederlandse toneel hield in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Drie dagen daarvoor hadden woordvoerders over kunst in de Tweede Kamer onder leiding van Paul Witteman gesproken. Centrale vraag: is het denkbaar dat in de komende regeringsperiode het percentage aan kunst te besteden geld uit de staatskas in de buurt komt van dat voor ontwikkelingssamenwerking: één procent van de rijksbegroting? De vraag kwam van Fenna Vergeer (sp). Hier volgen de antwoorden. d66 (Boris van der Ham, sinds kort nummer 2 op de lijst): ‘Wat mij betreft wel.’ pvda (John Leerdam, herkiesbaar én staatssecretariabel): ‘Eén procent of meer.’ GroenLinks (Kees Vendrik, herkiesbaar): ‘Ja zeker.’ vvd (Hans van Baalen, herkiesbaar): ‘Zeker niét.’ cda (Nicolien van Vroonhoven): ‘Zo veel mogelijk.’ Witteman: ‘Of zoveel mogelijk één procent?’ cda: ‘Het is onzin om het op één procent vast te leggen.’ Witteman: ‘Voor defensie en ontwikkelingswerk worden percentages op de begroting geoormerkt.’ vvd: ‘Moeten we ook vanaf.’ cda: ‘Uitdrukkelijk niet dus.’ Wat de feiten betreft: op dit moment wordt 0,48 procent van de rijksbegroting besteed aan kunst, daarvan gaat naar de kunstenaars: 0,29 procent. Grote steden (en, in veel mindere mate, provincies) dragen ook hun steentje bij. Er zijn sponsors en aanverwante geldschieters, jazeker. Zoals mij ook niet onbekend is dat de huidige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ex-vakbondsman De Geus, de opvatting huldigt dat subsidiëring van de kunsten vanuit een oogpunt van duurzaamheid en marktdenken ongezond is. Op 22 november een standpunt van het cda. Vier jaar geleden: een opvatting van de lpf. Het is maar wat je vooruitgang noemt.
Het gaat mij nu om de cijfers die Ivo van Hove in zijn toespraak niet noemde. Minder dan een half procent van de rijksgelden gaat naar de kunsten, minder dan een derde procent van de totale staatsbegroting gaat naar de kunstenaars. De politiek koopt het beschavingsniveau – voorzover het de cultuur betreft, voorzover het die naam verdient – af met een fooi. En de kunstenaars lijken zich ervoor te generen die cijfers tot onderdeel van het cultuurpolitieke debat te maken.
Vier weken geleden schreef ik op deze plek: ‘De tendens van Ivo van Hove’s verhaal ruikt naar een discussie tussen oligarchen die vooral zichzelf rijk rekenen en die de kleinere spelers in het toneellandschap potentieel uitschakelen.’ Na vier weken hardop nadenken is mijn conclusie harder. De Grote Spelers in het toneellandschap hebben in de voorbije maanden met het oog op de verkiezingen gedacht: we kiezen voor onszelf en we verzinnen er een leuke boodschap bij – we doen net of we ook goed op de kleintjes passen – een soort staatscrèche voor beginnende artiesten. In de bijzinnen van Ivo van Hove’s speech werd betoogd dat er straks twee toneelgezelschappen moeten worden gevrijwaard van vierjaarlijkse beoordeling. Die moeten – net als het Concertgebouworkest, de grote musea en De Nederlandse Opera – een vrijbrief krijgen, voor tien, welnee: vijftien jaar! En natuurlijk bedoelt Ivo van Hove daarmee zijn eigen Toneelgroep Amsterdam. En de natte droom van collega Evert de Jager: het Zuidhollands Toneel, een fusie van het ROtheater en zijn Nationale Toneel. Van Hove zégt dat allemaal niet – hij kijkt wel uit – hij bedoelt het wél. Het is een staatsgreep van de Grote Spelers. En die staatsgreep is voorbereid met de zegen van het almachtige (want gezagsloze) ambtenarenapparaat op het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. En dát moeten we met z’n allen in de kunsten vooral niet laten gebeuren.
Mag ik een vraag opgooien? Stel, Ivo van Hove! Er komt een jonge toneelkunstenaar bij u langs. Hij zegt: ik omarm uw Centrum, maak mij tot uw Marge. Geef mij een vrijplaats. Zonder voorwaarden vooraf. Beschouw me als een ingeburgerde asielzoeker. Geef mij een plek om te maken wat ik met mijn mensen wil maken. Een laboratorium, een onderzoekscentrum. Met als eerste doel: wat heeft toneel nog te zeggen, wat kan toneel nog betekenen? Durft u zo’n stap aan? Gaat u op die vraag in? Geeft u die ruimte? Wilt u zo’n avontuur?
Ik citeer Bertolt Brecht nog één keer: ‘De last van de bergen ligt achter ons/ Vóór ons ligt de last van de vlakten.’