Kaapstad – Was Pik Botha nou goed of fout? Dat werd de hamvraag vorige week nadat bekend was geworden dat de voormalige Zuid-Afrikaanse minister van Buitenlandse Zaken op 86-jarige leeftijd was overleden. Botha was een diplomaat van het oude slag, een flamboyante man die hield van single malt en sigaretten. Toen ik hem een jaar of tien geleden interviewde hoestte hij als een oude Puch. Maar dat weerhield hem er niet van om urenlang zonder pauze te oreren, onderwijl de ene peuk na de andere sigaret opstekend.

Roelof Frederik ‘Pik’ Botha werd in 1977, na bijna een kwart eeuw in de diplomatieke dienst, minister van Buitenlandse Zaken. Vier jaar later verklaarde hij in een toespraak voor de Veiligheidsraad dat discriminatie op grond van huidskleur onverdedigbaar was. Hij speelde daarna een belangrijke rol bij de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Zimbabwe (1980) en Namibië (1990). In die tijd zagen we hem vaak op de Nederlandse televisie, met zijn bulderende stem en dat Afrikaner Engels, vol rollende r’s, waardoor het allemaal nog onheilspellender klonk. Het waren de hoogtijdagen van de Grensoorlog, die zich afspeelde in Namibië en Angola, en waarbij Zuid-Afrikaanse soldaten tegenover Cubanen stonden. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten stuurden dat conflict van een afstand aan. Toen ik hem vroeg naar een beslissend moment kwam hij met het verhaal hoe hij in 1988 in een hotelbar in Caïro de vastgelopen vredesonderhandelingen redde – met behulp van whisky. ‘Ik zeg niet dat het dankzij de whisky was. Maar nadat ik [mijn Cubaanse tegenspeler Jorge] Risquet duidelijk had gemaakt dat we allebei winnaars konden zijn, stelde ik voor om nog wat te drinken. En je weet, onze Cubaanse vrienden houden niet van kleine borrels…’

Dat was Botha ten voeten uit. Goed of fout? Daar kun je lang over twisten. Pik was larger than life, een product van de apartheid en de Koude Oorlog, een verligte die relatief snel inzag dat apartheid onwerkbaar was. Mandela beloonde hem in 1994 daarvoor met een ministerschap. Maar bovenal was hij Afrikaner, leider van een volk dat heel lang de vernedering bleef voelen van de verloren Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) en dat had gezworen het nooit meer zo ver te laten komen. De rest van de wereld heeft dat ‘trauma, de pijn en de droefheid van de Afrikaner’ nooit willen begrijpen, zei Botha, met een sneer naar Nederland.