HET SYMBOOL van Luxemburg als Europese Culturele Hoofdstad 2007 is een blauw hert, dat staat voor een wildpopulatie die zich door de hele Ardennen beweegt en geen nationale grenzen kent. Luxemburg presenteert zichzelf als een ‘cultuurruimte’ waarin al vele eeuwen lang allerlei regionale en Europese identiteiten samenvallen. De culturele banden met de aangrenzende gebieden in België, Duitsland en Frankrijk worden aangehaald; er is samenwerking met musea in Metz en Saarbrücken. Deze brede blik komt ook naar voren in de tentoonstelling Un Prince de la Renaissance, Pierre-Ernest de Mansfeld 1517-1604 in het Musée d’Histoire et d’Art. De expositie biedt een onverwacht intrigerende blik op de Nederlandse Opstand, die verder gaat dan de gebruikelijke geografische en politieke grenzen ervan.
In de Noord-Nederlandse geschiedschrijving over de Opstand is Peter-Ernst von Mansfeld vooralsnog verregaand veronachtzaamd. Deze absentie hangt allereerst samen met Mansfelds Duitse achtergrond: hij behoorde formeel niet tot de Nederlandse adel. Toch was hij wel degelijk verbonden met de Neder-landen, via zijn huwelijken en via zijn zetel in de Raad van State, waar ook Willem van Oranje en Brederode deel van uitmaakten. Het speelt Mansfeld bovendien parten dat hij niet past in het dominante historische beeld van een strikte oppositie tussen Spanje en de Nederlanden. Jan en Annie Romein spraken in hun in 1934 verschenen De Lage Landen bij de Zee bijvoorbeeld van de Nederlandse adel die na 1566 slechts te kiezen had tussen de Spaanse overheid en de opstandelingen. Na de Beeldenstorm in 1566 werd de adel gedwongen een eed van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid te zweren, waarna zij ‘het hoofd in den schoot’ legde, aldus de Romeins. Mansfeld ijverde echter tot ver na 1570 voor een alternatief voor de twee tegengestelde opties, een ‘derde weg’ in de Opstand. Voor de loyale oppositie die Mansfeld representeert, was in de historiografie echter langdurig geen plaats. Recentere geschiedschrijving over de Nederlandse adel tijdens de Nederlandse Opstand stelt dat de adel niet uitsluitend koos op basis van politieke of religieuze sympathieën, maar dat cliëntelisme evenzeer de doorslag kon geven. Maar ook hierin blijft Mansfeld, vanwege zijn Duitse herkomst, doorgaans letterlijk onbesproken.

De tentoonstelling spoort Mansfelds verdwenen materiële nalatenschap in Luxemburg op. Het gaat allereerst om de residentie La Fontaine die de graaf vanaf 1563 liet aanleggen vlak buiten de muren van de vestingstad Luxemburg. De fundamenten ervan, inclusief die van het tuinencomplex, zijn recentelijk door archeologen blootgelegd. Aan de hand van in Luxemburg teruggevonden inventarissen kon bovendien het interieur gereconstrueerd worden. Een deel van de inrichting – schilderijen, Romeins beeld-houwwerk en zestiende-eeuwse sculptuur – is geïdentificeerd in het Prado in Madrid, en nu in de ten-toonstelling te zien.
Mansfeld blijkt zijn residentie naar voorbeeld van Duitse, Franse en Italiaanse Renaissancepaleizen te hebben gemodelleerd. Zo bevatte het gebouw een galerij met portretten van tijdgenoten, bustes van Romeinse keizers en afbeeldingen van veldslagen. In het tuinencomplex herleefde de klassieke Oudheid, in de vorm van fonteinen, overdekte wandelgangen en een grot. In de tentoonstelling zijn zestiende-eeuwse tekeningen, reconstructies van de tuin en opgegraven resten van de tuindecoratie te zien. Een liggende terracotta hond, teruggevonden in de grot, en de naar landbouw en vruchtbaarheid verwijzende kariatiden van Vertumnus en Pomona tonen aan hoe rijk en exuberant Mansfelds hofcultuur geweest moet zijn.
Hoe is Mansfeld, als telg van een adellijke familie uit het Saksische Heldrungen, nu in Luxemburg terechtgekomen? Dat Peter-Ernst als de dertiende zoon geen enkele kans maakte op de hertogelijke be-zittingen staat aan de basis van zijn internationale, in Luxemburg eindigende loopbaan. Reeds op elfjarige leeftijd werd hij naar het Brusselse hof gezonden, waar hij in contact kwam met de latere hoofdrolspelers van de opstand: Willem van Oranje en Alexander Farnese, Hertog van Parma. Dat Mansfelds status als hoveling al snel aanzienlijk was valt af te leiden uit zijn ceremoniële missies. Hij assisteerde bij het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen-Meissen en kreeg van landvoogdes Margaretha van Parma de opdracht om de bruid van Alexander Farnese naar haar huwelijk in Brussel te begeleiden. Zelf trouwde hij in 1542 met Margaretha van Brederode, en na haar dood met Marie de Montmorency, zuster van de graaf van Hoorne.

Mansfelds huwelijken verbonden hem met de hoogste adellijke kringen van de Nederlanden en verschaften hem bovendien het kapitaal waarmee hij zijn hofhouding financierde en als militair een prominente rol in de Europese politiek kon spelen. Hij werd een vermaard krijgsheer, zoals de tentoonstelling laat zien aan de hand van zijn persoonlijke harnas dat als relikwie bewaard wordt in de Heldenrüstkammer van Schloss Ambras (Oostenrijk). Prenten en schilderijen tonen de strategie van de veldslagen waarbij Mansfeld betrokken was. Hij was onder meer aanvoerder in het leger van Karel V bij de verovering van Tunis en diende de Hertog van Parma bij het beleg van Maastricht en de inname van Antwerpen.
Op grond van zijn vele wapenfeiten werd Mansfeld de Orde van het Gulden Vlies verleend, en in 1545 werd hij benoemd tot gouverneur van Luxemburg. Deze garnizoenstad was van strategisch belang omdat ze de route beheerste waarlangs buitenlandse troepen Vlaanderen binnenkwamen. Mansfeld was voor de gouverneursfunctie extra geschikt omdat hij met persoonlijk gezag muiterij onder de soldaten kon voorkomen. Dat hij in voorkomende gevallen de soldij uit eigen zak kon voorschieten, droeg hier uiteraard flink aan bij.
Uiteindelijk zou Mansfeld tegen wil en dank tot over zijn oren bij de Opstand betrokken raken, zo blijkt uit de tentoonstellingscatalogus. Hij was bijvoorbeeld aanwezig bij de terechtstelling van Egmont en Hoorne in 1568, en hij trad op als adviseur van Margaretha van Parma, die hij poogde over te halen een gematigde politiek te voeren. De noodzaak van godsdienstvrijheid had hij ongetwijfeld leren kennen binnen zijn eigen familie, waarvan een deel was overgegaan naar het lutheranisme en een deel niet. Zijn uiteindelijke keuze om zich niet aan te sluiten bij de opstandige edelen hing waarschijnlijk samen met zijn afhankelijkheid van de Spaanse koning: eenmaal ontheven uit zijn militaire en bestuurlijke functies zou hij alle invloed verliezen. Desondanks bleef Mansfeld tot aan het eind van zijn leven ambivalent en tegelijkertijd loyaal tegenover de Spaanse gouverneurs. Een allegorische spotprent in de tentoonstelling illustreert Mansfelds kritiek op het bestuur en de politiek van Farnese in de Nederlanden.

Door deze Luxemburger expositie over Mansfeld is een sleutelfiguur van de Nederlandse opstand aan de vergetelheid ontrukt. Dat Mansfeld ook in Luxemburg vergeten werd heeft te maken met familieom-standigheden: het geslacht stierf uit, de residentie raakte in verval en de collecties verdwenen. Mansfeld had weliswaar twee wettige zoons – het Prado leende een fraai dubbelportret van hen uit – maar zij stierven beiden kinderloos op het slagveld. Mansfeld, die de destijds uitzonderlijke leeftijd van 87 jaar bereikte, overleefde hen ruimschoots. Er kwamen daardoor alleen onwettige kinderen als erfgenaam in aanmerking, maar gezien hun geringe status zouden zij de dynastie nooit in dezelfde luister kunnen voortzetten. Mansfeld liet uiteindelijk zijn bezittingen aan de Spaanse koning Filips III na. Deze liet de inhoud van het slot naar Spanje transporteren. La Fontaine is nog enige tijd onderhouden – in 1608 werden de laatste reparaties verricht – maar de afwezigheid van een nazaat maakte verval onafwend-baar.

Biografische tentoonstellingen over historische figuren vervallen gemakkelijk in het ‘grote mannen’-perspectief. Bij de tentoonstelling over Mansfeld heeft het Musée d’Histoire et d’Art dit gevaar weten te vermijden. Door de cultuurhistorische context en de ruimte voor politieke ambivalentie wordt een span-nend beeld gecreëerd van een periode uit de Europese geschiedenis waarin het Habsburgse wereldrijk ten onder ging en fundamenten van de moderne natiestaten gelegd werden. Het geheel komt bovendien voort uit oorspronkelijk wetenschappelijk onderzoek – in de tegenwoordige museale wereld een uitzondering.
Met het blootleggen van de fundamenten van La Fontaine – gedurende de tentoonstelling tijdens rondleidingen te bezichtigen – en het traceren van Mansfelds collectie heeft Luxemburg, dat in vele opzichten provinciaal kan zijn, een stuk van haar ‘Europese’ historie en adellijke grandeur teruggekregen. Dit werd onderkend door de huidige groothertog, die de tentoonstelling samen met de koning van Spanje opende.

www.mnha.public.lu (Musée d’Histoire et d’Art), www.mudam.lu (Musée d’Art Moderne Grand-Duc Jean) www.luxembourg2007.org