
Subliem is de verzamelnaam voor bergtoppen die je ziet maar nooit bereikt. De crux van het sublieme is dat voor oog en oor die verte soms heel even schijnbaar samenvalt met de nabijheid van je diepste wezen. En daar piek jij, op de schouders van reuzen. Subliem aan het sublieme is dat het voor gewone stervelingen consumeerbaar is. Niets wordt subliem zonder verstaander wiens vermogen om te ervaren en doorzien waarin het schuilt zelf een sublieme menselijke kwaliteit is, gevoed door kennis die het inschattingsvermogen levert voor het soortelijk gewicht van componisten, schilders, voetballers en natuurkundigen. Die ontvankelijkheid voor grote dingen is een godsgeschenk. Je moet er wel wat voor doen. Geen voetballeek die het in Messi ziet; je moet de regels kennen om te zien hoe iemand ze beheerst. Het wonder wordt betaald met expertise. Mij ontgaat Messi’s grootheid, ik mis de details. Maar ik noem hem om duidelijk te maken dat het sublieme niet is voorbehouden aan de kunst en het esthetische domein.
Twee kenmerken hebben alle sublieme ervaringen gemeen. Ten eerste stijgen ze door hun gelaagdheid boven enkelvoudige emoties uit; ze zijn nooit herleidbaar tot één stemming. Bachs koraalvoorspel Vor deinen Thron tret ich hiermit bwv 668 zuigt met de kracht van zwarte gaten alle wil op die verdwijnt in de volledigheid van een veelstemmige ervaring. Daar raakt een dichtheid een gebied van onbegrepen kennen als een boor een zenuw, met een pijn die echt pijn is. In Vor deinen Thron is alle licht ook duisternis. Ten tweede is de mens als gever of ontvanger steeds het kruis- en eindpunt van sublieme krachten. Met dien verstande dat de bron van de vervoering niet van menselijke oorsprong hoeft te zijn. Het is een vluchtend hert, door ons begrepen als symbool van een volmaakt bewegen; het uitspansel, door ons gevoeld als monument van eeuwigheid, geïdentificeerd met het bewustzijn en de zintuigen die uit alle macht het hoogst waarneembare omarmen dat ze niet konden bevatten – en toch wel. Zonder die paradox is het sublieme nergens. Wat voorbeelden.
1: het ree

Het ree, dat moet je in galop zien in een zomers korenveld. In het hoog opgeschoten koren wordt zijn zichtbare beweging een sinusgolf waarvan de onderkant is weggesneden; de curven steken als bergen uit boven een wolkendek. Kijk, zeg ik mijn kinderen, een landdolfijn. De zwevende gestiek van springen geeft de choreografie haar ceremoniële traagheid. Het ree is een allegro dat andante wordt gespeeld. Nog mysterieuzer, gewichtlozer, zijn oog-in-oog-momenten met die fabeldieren in het bos. Het ree verstart en kijkt je roerloos aan met de kinderschrik van de prooi voor de jager. Bambi ziet de vijand. Jij kijkt terug met een vredelievendheid die niet aankomt. Het sublieme is dat we elkaar zien en van elkaar nooit zullen weten wat we zien, maar we staan op een drempel: er is dat begin van herkenning en de hoop op een goede afloop. Het bewijs is dat het ree pas op de vlucht slaat als je zelf weer in beweging komt. Tot dan wacht het verwachtingsvol en in die pauze, gat in de tijd, kan een wonder geschieden, misschien. Het ree wil iets zeker weten.
Wagner heeft zulke hooggeconcentreerde bevriezingsmomenten uitgeschreven in de eerste akte van Die Walküre. Siegmund, op de vlucht voor de vijand, valt uitgeput en stervend van de dorst een huis binnen. Hij treft er Sieglinde, die hem te drinken geeft. Ze zien iets in elkaar waarop de orkestrale intermezzi zinspelen met de behoedzaamheid die Wagner voorschrijft. Ze weten niet dat ze broer en zus zijn, niet dat Sieglinde’s echtgenoot de vijand is voor wie haar gast te vrezen heeft. Ze herkennen iets waarvan ze nog niet weten wat het is maar ze vermoeden argeloos het wonder dat vaak liefde is. Ze beginnen te hopen. Waarom dat zeker is? De muziek weet het eerder en wat wij meekrijgen hoopt met ze mee, want dat is onze droom en de muziek is de spiegel.
2: American Beauty

In de film American Beauty raakt de door Kevin Spacey gespeelde tekstschrijver Lester Burnham werkloos. Daarna ontvouwt zich een van Falling Down tot Breaking Bad bij uitstek Amerikaans verliezersdrama: een man verbreekt zijn ketenen en valt. Lester wreekt zich op de wereld die hem loosde. Hij koopt zijn favoriete Pontiac Firebird, neemt om zijn carrièrevrouw te treiteren een pauperbaantje bij een fastfoodfiliaal, rookt stickies en drinkt bier, wordt middelbaar opstandig met voorspelbare gevolgen. ‘I have lost something, but I don’t know what it is. In a way, I’m dead already’, klinkt zijn voice-over boven de beginscène, waarin hij casual onthult dat hij nog maar een jaar te gaan heeft. Dat gebruikt hij om een in burgerschap gesmoord geluk te herontdekken; de Pontiac, een beetje liefde, eeuwige jeugd.
Een prachtig saai vriendinnetje van zijn dochter, dat prat gaat op haar promiscuïteit, probeert hem te versieren. Het lukt haar in de slotscène. Hij wil, zo ver is hij, het meisje ook. We zien haar slachtklaar op zijn bank liggen, opeens niet cool en geil meer maar pijnlijk vijftienjarig inbetween, lijf en houding van een kind. Spacey buigt zich over zijn prooi en begint haar uit te kleden. Nadat hij drie knoopjes van haar bloes heeft losgefrunnikt biecht ze op dat ze nog maagd is. Een geschrokken Lester breekt het voorwerk af. Het meisje huilt over haar leugens, al haar pogingen meer dan gewoon en ordinair te lijken: ‘I feel so stupid.’ Hij neemt haar in zijn armen als de vader die hij voor zijn kind had willen zijn. Hij wiegt haar toekomst, knuffelt zijn verleden, schurk en lotgenoot. Subliem is dan hoe Spacey Lesters demasqué verbeeldt. Bij het uitkleden zie je haar in en door de ogen van de dader al van lustobject in kind veranderen maar haar begeerlijkheid behouden – tot ze ‘maagd’ zegt en die domme Lester Burnham inziet wat een ongelooflijke lul hij is. Het meesterschap zit in de perfect gespeelde schrik voor de verdrongen kwetsbaarheid van doorsneemensen die zich met al hun krachten vruchteloos tegen hun lot verweerden. Want zij wordt net als hij, dat zien ze allebei.
3: Rembrandt, Zelfportret (1658)

Je gaat naar New York en iemand drukt je op het hart in de Frick Gallery een zelfportret van Rembrandt te bekijken. De tipgever belooft een grensverleggende ervaring. Je neemt het sceptisch aan, dat kan met schilderijen niet, kunst moet bewegen. Eenmaal op zaal sta je daar tête-à-tête toch aan de grond genageld. Je weet niets van beeldende kunst, niets van Rembrandt, voor duiding heb je niet meer context dan je intuïtie. Anderzijds lees je al dertig jaar gezichten, je bent al haast zo ver dat het begint te dagen bij de eerste blik. De schilder van de schilder moet op leeftijd zijn. Je vermoedt dat hij niet innig van zichzelf heeft kunnen houden. Je ziet een oude gemelijke kop en grote handen in een leunstoel, de houding van een man die klaar is met zichzelf en met het leven, een man die voor misschien zijn zwanenzang poseert om van zichzelf verlost te zijn – iets in die kop aanvaardt de dood met provocerende gelatenheid. Subliem is dat ik niets van de schilderkunstige aspecten hoef te weten om er zeker van te zijn dat dit de hele man moet zijn geweest en te vermoeden dat de brille van het ambacht en de schoonheid van het coloriet hier bijproducten waren van een niet-esthetische intentie. Er is agressie in die glansrijk waterige ogen, de woede van een trots, geschonden waardigheid, een zwarte drift. Geen spoor van zelfverliefde idealisering. Ik kan een leven dat me onbekend is van die trekken lezen. Rembrandt geeft het wezen van een zelfportret; hij maakt zich kenbaar. Om Freud had hij gelachen. Hij wist alles al.
4: Tank Man

Niets is met zekerheid bekend over de identiteit en het lot van de Tank Man die op 5 juni 1989, een dag na de door de Chinese staat met bloed gewroken Tiananmen-protesten, in Peking een colonne tanks tot stoppen dwong. Op de foto’s en filmpjes die westerse journalisten maakten is de verbijsterende gebeurtenis te zien. De held oogt doodgewoon. Wit hemd, zwarte broek, twee tassen in de handen. De tanks naderen. De man houdt stil voor de voorste tank. Die stopt en poogt vervolgens tevergeefs het levende obstakel te omzeilen; de anonymus verplaatst zich en blokkeert opnieuw de weg. De man klimt op de tank met de blijkbare bedoeling om contact te leggen met de bemanning. Dat lukt even, maar de dialoog is kort: het luik gaat open en weer dicht. De man wordt weggevoerd door solidaire burgers of het bevoegd gezag – niemand weet het. Is hij opgesloten, terechtgesteld, heeft hij op miraculeuze wijze zijn straf ontlopen? Was zijn daad een voorbereide actie of een spontaan besluit? Wat waren zijn motieven? Het is niet te achterhalen. Het doet er ook niet toe. De daad stijgt als gebaar boven de drijfveer uit. Het gaat er niet om of het zuivere moed was, wilskracht, of een blinde woede waarvan alle stoppen doorsloegen. Het wonder is dat een eenling het niet nodig vond zich te laten indekken door een collectief. Zo dapper wil de mens zijn, zo dapper moet de kunst zijn. Maar een kunstenaar krijgt de essentie van de daad niet in de vingers. Ik zag een manshoog beeld van Tank Man, realistisch als Mick Jagger bij Madame Tussauds. De fout was dat hij een gezicht had. De echte Tank Man was onherkenbaar, meer symbool dan mens, de anonieme menselijke oerkracht die zo zelden voorkomt. Christus, Jeanne d’Arc, de vrouw die zelf verdronk toen ze een kind uit zee redde. Niemand herinnert zich die vrouw. Ze ging ook niet te water voor de eeuwigheid. Van Tank Man weten we dat niet. Misschien was hij een doorgedraaide exhibitionist. Dan nog was zijn kracht absoluut, verschrikkelijk, subliem.
21 t/m 28 september: AAA Festival Muziek en Kunst met als thema ‘Het Sublieme’. Diverse locaties in Amsterdam.
Beeld: (1) American Beauty (UP). (2) Ree. (3) Zelfportret van Rembrandt, 1658 (Frick Gallery). Tank Man op het Tiananmenplein, Peking, 1989 (Jeff Widener / AP / Reporters).