Er is een bruiloft, het sneeuwt, door het autoverkeer in de stad verandert dat idyllische beeld al snel in een schuimkraag vol roet. Iets over half zes is de ceremonie voltrokken, na een feestmaal thuis volgt een huwelijksnacht. Het voelt goed maar ook wat officieel, alsof er nu sprake is van een mijnheer en een mevrouw. Na al dat ceremoniële gedoe is er pas echt blijdschap over het huwelijk. Of, in de woorden van Saskia de Jong:
EENVOUDIGE FORMULE
wij waren een keer bang
we hebben elkaar de ceremoniekleding
aangetrokken en er was sneeuw en liefde
een stadse sneeuw van meet af aan
smeltend, niet het geringste gloeiend feest
lukraak weerkaatste naar alle schijn
wat tederheid, onze trots leek:
natte voeten, wat kippenvel:
de toorn van hoorn
acceptatietijd zeventien uur achtendertig
verder is ook alles vluchtig en beheerst
uitgetrokken hemden en blouses, onze huid overblijver
als droglist, verhoogde weerstand, unieke brug
vanavond eten we de dingen gekonfijt en wensen weer
dat we om rauw op het lijf vroegen
tafel en bed dragen gebruikerssporen
houd voor de zekerheid de oven warm
u zocht? een vrouwelijke bode? man van fatsoen?
te stoppen met spelen, met muziek en met
bloemen kan een voortreffelijk begin zijn
Andere koek, maar nog steeds een helder verhaal. Dat ‘een keer’ in de eerste regel is cruciaal. Het is geen werkelijke tijdsaanduiding, het indiceert alleen dat er een verhaal zal gaan worden verteld. Een verhaal begin je niet met: ‘ik stond op de bus te wachten’, nee, je zegt: ‘ik stond een keer op de bus te wachten’, en daarna vertel je wat er gebeurde. ‘Alle schijn’ zijn ook sleutelwoorden, op het randje weliswaar, omdat ze verwijzen naar zowel de feestverlichting als de vermeende fake. Het ‘wat kippenvel’ opnieuw, de mogelijke ontroering wordt door het woordje ‘wat’ in twijfel getrokken. De opluchting als het allemaal voorbij is kent die beperking niet. Het ‘kan’ in ‘kan een voortreffelijk begin zijn’ trekt niets in twijfel. Het is net zo’n regel als: af en toe wat geld opzij zetten kan je financiële problemen oplossen.
In de gedichten van Saskia de Jong wordt de wereld uitgenodigd om naar binnen te komen. De bundel heet Resistent, er zit een transparant plastic kaft om het boek dat weerstand biedt aan vuil, en de dichter biedt weerstand aan gekte. In haar debuut Zoekt vaas schreef De Jong nog formicamystificaties op als ‘we gaan langs de wervel van sluimer die slecht’ of ‘ben je echt duisternis daal dan neer aan de dag’, hoewel het beeld in het boek van een vrouw die als een bos bloemen tegen de muur was gezet, indruk maakte. ‘Zoekt vaas’ was de begeleidende tekstballon bij dat beeld en de vaas en het water stonden symbool voor vervulling. En die kwam natuurlijk niet.
In Resistent is de taal versaskiadejongiseerd, het wil nergens meer op lijken, het cordon sanitaire dat door de dichter zelf rond haar taal werd gelegd is verruild voor openheid. Het zijn gedichten over liefde, twijfel en vertwijfeling. Zo zegt de dichter over haar verkering: ‘ik sta reeds klaar/ een hak al op de treeplank’. Een regel als ‘we snijden met hetzelfde mes zo goed’ wordt gevolgd door: ‘is dit het mes nog dit hier/ is het stoplicht al, de afstap van de illusie’. De laatste regel van de bundel klinkt als een kloink: ‘het is uit nu’. De wereld mag naar binnen komen, maar zal eenmaal binnen vergeefs aan de klink hangen om zo snel mogelijk weer naar buiten te mogen. Zoals na het lezen van dit gedicht, met de meesterlijke titel.
MEISJE VAN SAP
neem mijn hand, ik ben het kind
kijk, met net grote ogen
ik zal houden wat je terug wilt horen
ik zal onthouden wat je terug wilt en
niet horen ze vergeet je graag
en niet horen waar
ik hang niet op de bank ik lees en wees
stil ik weet het
lach breed ik lach veel
stil ik lach nu ook nog
waar zit ik mis te verstaan te glimlachen
graag weet ik ik zal niet hangen
opgewekt uitgerukt het laatste oog
en met verbrande vingers speel ik viool
Dit is het beeld van een vrouw die orders uitvoert, er is woede en tijdelijkheid, er is paniek door het tweemaal staccato (regel 3 en 4, regel 9 en 10), en ik ben in de war omdat ik het bevel in regel 1 heb opgevolgd en nu met die hand zit, ik weet niet wat er bedoeld wordt met ‘ik zal niet hangen’ maar ik weet dat er slecht weer op komst is. En dan, nogmaals, die titel, die kan slaan op een kindertijd vol Goudappeltje, die kan slaan op een liefhebster van het liefdesspel, maar die in dit geval natuurlijk slaat op een misbruikte. Laat dit gedicht onderdeel zijn van iedere cursus creatief schrijven. Pijn beschrijf je niet door te schrijven: ik heb pijn. Pijn beschrijf je door te zeggen: ik lach veel.