
Stel, de combimagnetron die je vijf jaar geleden voor een bescheiden bedrag als inboedel overnam van de vorige huurders begint onheilspellend te brommen. Wat doe je?
a) Je laat een reparateur komen, met als risico dat de rekening dankzij hoge voorrijkosten en dure onderdelen bijna net zo hoog uitvalt als de prijs van een nieuwe magnetron.
b) Je neemt het apparaat mee naar een repaircafé in de buurt, waar geduldige vrijwilligers je helpen om het eigenhandig te repareren.
c) Je gaat op Black Friday naar een (online) elektronicawinkel en koopt voor een paar honderd euro een net wat betere combimagnetron. Het oude apparaat breng je naar het grofvuil.
Afgaande op de drukte in de winkelstraten eind november zullen veel Nederlanders vermoedelijk voor optie c kiezen. Zelfs in de anderhalvemetersamenleving trok men er massaal op uit om, aangemoedigd door kortingsacties, eens lekker te shoppen. In de grote steden riepen burgemeesters mensen op om het centrum te mijden vanwege de excessieve drukte; sommigen vaardigden een noodbevel uit om de winkels eerder te sluiten, omdat onze onstuitbare koopdrang de volksgezondheid in gevaar bracht. Consumenten die meer voorzichtigheid betrachtten konden altijd nog online terecht, waar de digitale winkelwagentjes minstens zo gretig werden gevuld. Volgens cijfers van betaalservice iDeal lag de online omzet op Black Friday veertig procent hoger dan vorig jaar.
Tijdens de eerste coronagolf leek er even sprake van collectieve herbezinning. Dit was een wake-upcall, klonk het dan: een gedwongen pas op de plaats die noopt tot kritische reflectie. Met enige schroom bekenden sommigen dat ze het wel lekker vonden, zo’n lege agenda en tijd voor lange wandelingen. Een enkeling zag in de pandemie een ‘straf’ voor de menselijke overmoed, of toch op z’n minst een noodzakelijke correctie op onze losgeslagen levensstijl. Er werd hardop nagedacht over een betere post-coronawereld, waarin we ons harmonieuzer zouden verhouden tot de natuur en elkaar.
Dat optimisme mag inmiddels zijn weggeëbd; veel ‘coronakansen’ blijven waarschijnlijk onbenut, maar de noodzaak tot fundamentele verandering is er niet minder op geworden. Al voordat de wereld in lockdown ging, was het duidelijk dat onze groei-georiënteerde economie tegen ecologische grenzen botste. ‘Het bewijs laat weinig ruimte voor twijfel dat de huidige business-as-usual-houding ten opzichte van economische groei onhoudbaar is’, schrijft de Britse filosoof Kate Soper in haar onlangs verschenen boek Post-Growth Living.
Zachtjesaan begint dat inzicht door te dringen tot de politieke arena. Toen ministers Wopke Hoekstra en Eric Wiebes hun plannen voor een ‘groeifonds’ presenteerden, wezen meerdere oppositiepartijen erop dat een investeringsfonds met een eenzijdige focus op groei toch iets uit het oude normaal was. Vóór de pandemie was de vraag nog hoeveel Schiphol de komende jaren mag uitbreiden, onderhand betwijfelen steeds meer politici of de luchtvaart überhaupt moet groeien. De Nieuw-Zeelandse premier Jacinda Ardern kreeg volop lof toegezwaaid toen ze aankondigde het bruto binnenlands product niet langer als maatstaf van succes te zien. In 2018 spoorden 238 wetenschappers de Europese Commissie aan om hetzelfde te doen en te focussen op menselijk welzijn en ecologische stabiliteit in plaats van economische groei. De vraag is dan: hoe ziet zo’n economie zonder groei eruit?
In de ideale wereld van Kate Soper zou iedereen zijn kapotte apparaten naar een repaircafé brengen. Vanuit een nauw efficiëntiedenken is het weliswaar een omslachtige oplossing – het kost waarschijnlijk wat tijd om zelf je combimagnetron weer aan de praat te krijgen, als dat al lukt – maar daarmee ga je voorbij aan de minder tastbare geneugten: het repaircafé is ook een ontmoetingsplaats waar je buurtgenoten kunt leren kennen en waar elektronica niet behandeld wordt als een wegwerpartikel, maar als een ingenieus fabrikaat dat aandacht verdient. De kostenbesparing is een mooie bijkomstigheid.
In Post-Growth Living verkent Soper hoe de samenleving eruit kan zien wanneer we loskomen van het groeigedreven consumentisme. Te vaak verzandt de groene beweging in doempreken, vindt Soper. Natuurlijk zijn de rapporten van klimaatwetenschappers en biologen over de oplopende temperaturen en achteruit hollende biodiversiteit alarmerend, en natuurlijk moeten we mensen ervan doordringen dat we afstevenen op een onaangename toekomst wanneer we op de huidige koers verder gaan, maar wat veel milieuactivisten nalaten is benadrukken wat we te winnen hebben wanneer we die koers verleggen. Een overgang naar een post-groeisamenleving biedt ook kansen voor een minder gehaaste, plezierigere manier van leven, waarin bullshit-banen zijn verdwenen, we onze eigenwaarde niet ontlenen aan materieel bezit, meer vrije tijd hebben, en langzamer reizen en eten. Een nieuwe invulling van ‘het goede leven’, kortom.
De oude invulling schakelt vooruitgang vaak klakkeloos gelijk aan economische groei. Niet alleen het milieu heeft daaronder te lijden, wijzelf ook. We kampen met burn-outs, hebben een chronisch tekort aan quality time en proberen tevergeefs onze verlangens te stillen met onze portemonnee. Soper maakt korte metten met het liberale wereldbeeld dat de consument beschouwt als een autonoom subject dat afgewogen keuzes maakt om zijn geluk te optimaliseren. Deze mythe van de homo economicus miskent de rol van de reclame-industrie, die de consument met uitgekiende campagnes weet te manipuleren en verlangens aanboort waarvan niemand wist dat hij die had. In plaats van geluk genereert deze sector vooral een onophoudelijke honger naar overbodige spullen, zonder dat ons bredere welzijn ervan op vooruitgaat.
Wie heeft er behoefte aan een ‘slimme’ vork met een bluetoothfunctie? Of een ‘wifi wijnfles’ met ingebouwd touchscreen? Is er werkelijk vraag naar voorgepelde, in plastic verpakte eieren? Of een app die de douche aanzet terwijl je nog in bed ligt? Worden we gezonder van ‘gedistilleerd water met toegevoegde elektrolyten’? Gelukkiger van een gerobotiseerde container die zelf het afval aan de weg zet? Het zijn zomaar een paar voorbeelden van wat George Monbiot ‘#extremecivilization’ noemt. De Britse journalist lanceerde de Twitter-hashtag om te laten zien hoe het consumentisme ‘de leegte creëert die het claimt te vullen’.
Een deel van de klimaatbeweging voert daarom actie voor een verbod op reclame van de fossiele industrie. Net als de tabaksindustrie verkoopt deze sector namelijk een product dat schadelijk is voor de volksgezondheid dus net als sigarettenfabrikanten zouden oliemaatschappijen hun waar niet met advertenties aan de man mogen brengen. ‘Daarmee nemen we de spreekbuis weg waarmee de fossiele industrie de samenleving kan misleiden en verleiden om alles bij het oude te laten’, aldus de website van de actiegroep.
Maar Soper heeft ook kritiek op de ‘oud-linkse’ neiging om de consument te beschouwen als willoos slachtoffer van het systeem. We kunnen ons wel degelijk verzetten tegen de hyperkapitalistische koopdrang. Er zijn ook al genoeg mensen die het goede voorbeeld geven. De ‘slow food-beweging’ wil tegenwicht bieden aan de hap-slik-weg-cultuur en een schoon en eerlijk voedselsysteem dichterbij brengen. Reparatiecafés breken met de wegwerpmentaliteit van de lineaire economie. En hoewel marketeers het label ‘ambachtelijk’ vooral gebruiken als verkooptruc, is er ook een stroming van ‘craftivists’ die het vakmanschap in ere willen herstellen. Het is makkelijk om laatdunkend te doen over dit soort initiatieven, maar volgens Soper openen dit soort koplopers een perspectief voor een post-groeisamenleving.
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog ging het rap: de wereldpopulatie steeg sneller dan ooit tevoren, de economie groeide ongekend hard, net als de hoeveelheid plastic in de oceanen en de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer. Wetenschappers spreken van de Great Acceleration. Maar het lijkt erop dat deze periode van versnelling ten einde is gekomen, concludeert geograaf Danny Dorling in zijn recente boek Slowdown. Of het nu gaat om het aantal mensen op deze planeet, het mondiale bbp of de snelheid van technologische innovatie, de trend is dezelfde: de groei gaat aanzienlijk langzamer dan voorheen. De grote vertraging is ingezet. En dat is maar goed ook, want ‘het alternatief is onvoorstelbaar slecht’, schrijft Dorling. ‘Als we niet vertragen is er geen ontsnappen aan dreigende rampspoed. We zouden ons thuis, de planeet waarop we leven, compleet vernietigen.’ Het vertragingspatroon kent namelijk één ‘catastrofale uitzondering’: de temperatuurstijging op aarde zal alleen maar sneller gaan, omdat we de uitstoot van CO2 niet onder controle weten te brengen. De broeikasgasemissies mogen de afgelopen jaren dan stagneren, het is nog maar de vraag of dit een trendbreuk is. En bovendien is stagnatie niet voldoende: om klimaatontwrichting te vermijden zal de uitstoot razendsnel moeten dalen. Wie denkt dat een vertragende bevolkingsgroei automatisch een vertraging van de vervuiling betekent, komt bedrogen uit. ‘Vervuiling wordt niet veroorzaakt door meer mensen, maar door de keuzes van een losbandige minderheid’, schrijft Dorling. ‘Sommige mensen denken dat ze milieuvervuiling kunnen terugdringen door minder kinderen te krijgen. In werkelijkheid heb je waarschijnlijk een veel groter positief effect als je een kind opvoedt dat actievoert tegen vervuiling, dan als je kindloos blijft.’
Net als Soper waarschuwt Dorling niet enkel voor de ellende die ons te wachten staat als we niet snel genoeg afremmen, maar laat hij ook zien hoe een slowdown ons leven kan verrijken. Stagnatie kan leiden tot een stabielere, gelijkere samenleving met duurzamere goederen en minder afval. Zij kan een oplossing bieden voor de milieuproblemen waar we nu van wakker liggen. Of we in zo’n toekomst gelukkiger zullen zijn, durft Dorling niet te voorspellen, maar het is zeker niet gezegd dat we hoeven in te leveren op welzijn. In zijn boek voert hij voorbeelden op van mensen die het vluchtige stadsleven zijn ontvlucht en genieten van een kalmer bestaan op het platteland. Niet dat hij verwacht dat we straks massaal in een hutje op de hei zullen wonen, maar het tekent een verlangen naar vertraging.
Dorlings prognose staat haaks op het wereldbeeld van de ‘accelerationisten’. Deze socialistische utopisten willen niets weten van een slowdown en dromen van een post-kapitalistische samenleving, waarin schaarste verleden tijd is en de ‘gewone man’ leeft als een koning. Om die heilstaat te realiseren moeten we juist vol inzetten op technologische innovatie en automatisering. Vervelende klusjes kunnen we uitbesteden aan robots, dankzij de ontwikkeling van kweekvlees eten we straks onbekommerd sappige hamburgers en met nieuwe uitvindingen zetten we de natuur verder naar onze hand. En omdat we alle energie duurzaam opwekken kunnen we ook een klimaatcatastrofe vermijden. De boektitel van journalist Aaron Bastani vat met een knipoog samen wat de accelarationisten voor ogen staat: Fully Automated Luxury Communism.
In Post-Growth Living bedient Kate Soper deze linkse techno-optimisten van een weerwoord. Hun toekomstvisies zijn volgens haar eerder sciencefiction dan realistische scenario’s. Als we de ecologische crisis serieus nemen zal ook de westerse arbeidersklasse genoegen moeten nemen met minder materiële luxe. In een post-groeisamenleving is het afgelopen met spotgoedkope vliegreisjes naar zonnige bestemmingen, kiloknallers in de aanbieding of spectaculaire kortingen op Black Friday. Maar niet getreurd, zegt Soper, want dit alles maakt het leven er niet minder leuk op.
Sinds de psycholoog Abraham Maslow zijn fameuze piramide tekende weten we dat ons welzijn, na het bevredigen van de basisbehoeften, vooral schuilt in immateriële zaken. Ja, we kunnen minder vliegen, maar iedereen die wel eens een Interrail-trip heeft gemaakt weer hoe prettig het reizen per trein kan zijn. Het is niet slechts een vervoersmiddel om van A naar B te komen, maar een manier om een land beter te leren kennen. En wanneer exotische bestemmingen minder makkelijk te bereiken zijn, ontdekken we de schoonheid dichter bij huis, zo bleek toen menige Nederlander afgelopen zomervakantie verbaasd constateerde hoe mooi ons eigen land wel niet is. Fast fashion-ketens verdwijnen weliswaar uit de winkelstraat, maar omdat kledingstukken minder snel ‘uit de mode’ raken gaan ze langer mee. En is een stamppot met lokaal geteelde groente niet te verkiezen boven een Big Mac?
Wat we nodig hebben, stelt Soper, is een ‘alternatief hedonisme’ dat de genoegens van een eenvoudiger soort leven benadrukt.
Pleidooien voor consuminderen en een hang naar eenvoud zijn zo oud als de milieubeweging zelf. ‘Small is beautiful’, schreef Ernst Friedrich Schumacher al in 1973 in zijn invloedrijke boek waarin hij de geglobaliseerde consumptie-economie bekritiseerde. Een jaar eerder waarschuwde de Club van Rome al voor de grenzen aan de groei. Zulke preken over soberheid en kleinschaligheid roepen onmiddellijk de karikaturale associatie op met de geitenwollen sokken dragende ecodorpbewoner die zijn boodschappen doet bij de biologische buurtsuper. Was de klimaatbeweging niet juist bezig dat stoffige imago van zich af te schudden?
Sinds de jaren tachtig is de boodschap van de Club van Rome in de vergetelheid geraakt, constateert antropoloog Jason Hickel in zijn nieuwste boek Less Is More. De angst voor peak oil bleek ongegrond. De ‘groene revolutie’ in de landbouw voorkwam massale hongersnood. We leerden efficiënter te produceren en nieuwe materialen te gebruiken en geloofden dat we oneindig konden blijven doorgroeien. Waarschuwingen van bezorgde milieuactivisten werden weggewuifd als paniekzaaierij. Als de nood aan de man kwam, zou de menselijke vindingrijkheid soelaas bieden. ‘Het probleem met het rapport van de Club van Rome’, schrijft Hickel, ‘is dat het enkel oog heeft voor de eindigheid van de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn om de economie draaiende te houden.’ Terwijl onze voornaamste zorg niet is dat de grondstoffen op een gegeven moment opraken, maar dat onze constante zoektocht naar nieuwe hulpbronnen cruciale ecosystemen onherstelbaar beschadigt.
Waar Soper het doorgeslagen consumentisme vooral analyseert als een cultureel fenomeen, schijnt Hickel licht op de economische oorzaken van onze onstilbare groeihonger. Die is namelijk inherent aan het kapitalisme dat de natuur beschouwt als bron van grondstoffen, enkel oog heeft voor de vergroting van het bbp en constant grenzen verlegt om de accumulatie van welvaart mogelijk te maken. Welvaart die voor een groot deel terechtkomt in de zakken van een rijke minderheid, terwijl de arbeiders in arme landen worden uitgebuit om de magazijnen van westerse (web)winkels te vullen. Dit model deed ons planetaire grenzen overschrijden, met allerlei ecologische en humanitaire ellende tot gevolg.
Dat kan en moet anders, betoogt Hickel. In Less Is More ontvouwt hij zijn visie voor een ‘degrowth’-economie. Het idee van ‘groene groei’, de heilige graal voor veel economen, doet hij af als een illusie. Zolang we telkens meer grondstoffen en energie blijven gebruiken, is het onmogelijk ons consumptiepatroon binnen de planetaire grenzen te krijgen. Zolang we de natuur blijven behandelen als een onuitputtelijke voorraadkast, zal de ecologische crisis groeien. Daarom is Hickel een voorvechter van degrowth, dat hij definieert als ‘een geplande vermindering van het gebruik van energie en hulpbronnen om de economie op een veilige en rechtvaardige manier weer in balans te brengen met de levende wereld’.
Dat klinkt abstract, maar Hickel weet het tastbaar te maken. Om te voorkomen dat we onze combimagnetrons achteloos bij het grofvuil dumpen, kunnen we bijvoorbeeld een ‘recht op reparatie’ invoeren. We kunnen toe met meer spullen wanneer we overschakelen op een model dat is gebaseerd op gebruik in plaats van bezit, zoals nu al gebeurt met autodeelsystemen. En door de reclame-industrie aan banden te leggen, temmen we de consumptiewaanzin. In Parijs en São Paulo zijn experimenten geweest waarbij openbare advertenties uit bepaalde stadsdelen werden verbannen. Het resultaat? ‘Gelukkigere mensen, die zich zekerder voelen van zichzelf en tevredener zijn met hun leven’, aldus Hickel.
Met statistieken bestrijdt Hickel het hardnekkige idee dat bbp-groei een voorwaarde is voor een gelukkige bevolking. Het beste tegenbewijs is misschien wel de VS, waar presidenten pronkten met groeicijfers, maar waar ondertussen de infrastructuur afbrokkelde, de levensverwachting daalde en de armoedecijfers stegen. ‘Armere’ landen zoals Finland, Polen en Estland scoren beter op de onderwijsranglijsten. ‘Voorbij een bepaald punt, dat landen met een hoog inkomen allang gepasseerd zijn, draagt meer bbp weinig tot niets bij aan menselijke voorspoed’, schrijft Hickel. Hoeveel geld een land heeft maakt veel minder uit dan hoe een land dat geld besteedt. En investeringen in publieke diensten, zoals gezondheidszorg, onderwijs en openbaar vervoer, leveren een hoog geluksrendement op.
Ook het bestrijden van ongelijkheid is een beproefd middel om het goede leven te bevorderen, toont Hickel. In landen met een scheve inkomst- en welvaartsverdeling zijn mensen doorgaans minder gelukkig dan in meer egalitaire maatschappijen. ‘Wanneer mensen leven in een eerlijke en zorgzame maatschappij, waar iedereen gelijke toegang heeft tot publieke goederen, hoeven ze zich geen zorgen te maken over hoe ze hun alledaagse basisbehoeften kunnen bevredigen – en kunnen ze genieten van het leven’, schrijft Hickel.
Sommige lezers die voor optie c hebben gekozen zullen het ongetwijfeld ongemakkelijk vinden om de hypothetische combimagnetron in de container te mikken. Ergens weten ze dat het niet klopt om zulke apparaten bij het kleinste mankement al af te danken. Heel goed, zal Kate Soper zeggen, koester dat ongemak, maak in het vervolg een andere keuze en spoor anderen aan om hetzelfde te doen. Want een belerend vingertje is soms een effectief middel voor wereldverbetering, stelt Soper in Post-Growth Living: ‘Het is niet duidelijk waarom verkwistend en vervuilend gedrag gevrijwaard zou moeten blijven van het soort kritiek dat we wel verwachten bij racistische, seksistische of ondemocratische houdingen of gedrag.’ De bewuste consument kan ons helpen om de overgang naar een post-groeisamenleving te maken, gelooft zij.
Jason Hickel is milder in zijn oordeel over de kwistige consument. Kunnen we het mensen werkelijk kwalijk nemen dat ze geneigd zijn een nieuwe oven te kopen bij het eerste het beste defect? Producenten ontwerpen elektronische apparaten bewust zo dat ze lastig te repareren zijn en na een paar jaar alweer toe zijn aan vervanging. ‘Geplande veroudering’ is onderdeel van hun verdienmodel. ‘Mensen worden slachtoffer van de machine’, schrijft Hickel in Less Is More. ‘Individuen de schuld geven leidt de aandacht af van de systemische oorzaken.’ De verwezenlijking van de degrowth-agenda vergt vooral politieke mobilisatie, gelooft hij.
Danny Dorling lijkt te veronderstellen dat we onvermijdelijk een periode van vertraging tegemoet gaan. De geograaf zoomt uit, kijkt naar het grote geheel, probeert trends te ontwaren en vrijwel alle grafieken in zijn boek wijzen dezelfde kant op: de Great Acceleration gaat steeds langzamer. We hebben misschien het gevoel dat alles sneller verandert dan ooit tevoren, maar de data vertellen een ander verhaal. De moderne mens is zo gewend geraakt aan razendsnelle vooruitgang dat het vooruitzicht van stagnatie ons angst inboezemt; overheden weigeren de realiteit van een slowdown onder ogen te zien en economen breken hun hoofd over beleid dat de groei weer moet aanjagen. In plaats van krampachtig tegen de stroom in te roeien moeten we proberen de Great Deceleration in goede banen te leiden, adviseert Dorling. Net als Hickel en Soper ziet hij een einde aan de groei namelijk niet als een ramp, maar als onze redding. ‘Een slowdown betekent dat veel van de dingen die we vandaag zien als grote sociale en ecologische problemen in de toekomst een stuk minder problematisch zullen zijn.’
Hoewel de boeken van Dorling, Hickel en Soper uitkwamen te midden van een pandemie die overheden dwong om de volksgezondheid voorrang te geven op de economische groei, gaat geen ervan uitgebreid in op de ‘kansen’ die corona al dan niet biedt. Optimisme over een ‘historisch kantelpunt’ is bij hen niet te bekennen. Misschien was hun manuscript simpelweg al klaar en hadden ze weinig zin om te speculeren over de impact van een virus dat nog lang niet is uitgeroeid. Misschien willen ze, gezien het chagrijn over de lockdown, hun visioen voor een post-groeiwereld niet associëren met de rem die Covid-19 nu op onze levens zet. Hoe dan ook begrepen zij al voor deze virusuitbraak dat de levensstijl die we als normaal beschouwden eigenlijk absurd was en dat we uit de kapitalistische tredmolen moeten stappen om een goed leven te leiden.