
Een vuist, nagellak, een roze huid. Verspreid door Amsterdam hangen posters om vijftig jaar Stonewall te vieren, de opstand in het New Yorkse café waar homomannen, lesbiennes en trans-vrouwen van kleur zich eind juni 1969 fel verzetten tegen de politie, die de bar regelmatig binnenviel om de gasten te arresteren. Precies een jaar na die opstand vond de eerste Pride March ooit plaats, in New York. Onder aan de poster van Pride Amsterdam prijken de partners: banken, een populaire taxiservice en een streamingservice waarvan de merknaam als werkwoord wordt gebruikt. In het midden een citaat van Stormé DeLarverie: ‘… I said I will not!’, in reactie op een politieagent die haar die nacht in Stonewall aan de kant dirigeerde met: ‘Move along, faggot.’
Stormé DeLarverie overleed in 2014. Ze was toen een van de weinige nog levende queers die de Stonewall-opstand hadden meegemaakt. Toch stierf ze in relatieve anonimiteit. Nu hangt ze dus door Amsterdam, op een poster van Pride. De slogan dit jaar: ‘Pride = Protest’. Vorig jaar werden demonstranten die zich langs de route van de grote botenparade lieten horen door de politie weggestuurd. Ze hadden hun leuzen op opblaasbare eenhoorns geschreven: kapitalisme is niet queer; een bedrijf wordt niet ethisch omdat er homo’s werken. Tot de demonstranten behoorden ook vluchtelingen die door de ind worden gescreend om te bepalen of ze wel homo genoeg zijn. Voor veel lhbtq’ers is Roze in Blauw nog steeds gewoon politie. Dit jaar is er een Pride of Colour (PoC)-commissie bij Pride Amsterdam opgericht, op initiatief van zwarte queers en queers van kleur. Initiatiefnemer en commissielid Naomi Pieter vertelt: ‘We mochten onszelf niet Black Pride noemen, dat was weer te politiek.’
In mijn herinnering was de vuist op de poster met een donkere huid afgebeeld, maar als ik weer kijk, blijkt hij dus roze. Ik bel met Martin Cadwallader, die de poster ontwierp. Stormé, met een witte vader en een zwarte moeder, was een zwarte vrouw. Waarom koos hij voor roze? Cadwallader lacht wat ongemakkelijk. ‘Het is meer paars, dus het kan voor van alles door.’ Ik vraag het omdat er kritiek is op het ‘witwassen’, de whitewashing, van de Stonewall-geschiedenis. Hij is zich daarvan bewust, inderdaad, maar het voelde ook een beetje als ‘tokenism’ om de vuist donker te kleuren. Tokenism betekent: iemand van kleur gebruiken om diversiteit uit te stralen, zonder die diversiteit werkelijk aan de basis van een organisatie te implementeren. Dat Pride Amsterdam nu ook ‘Black Lives Matter’-posters ontwierp, voelt voor de PoC-commissie meer als het verspreiden van een merk dan dat het om een werkelijk geïntegreerd ideaal gaat.
In de jaren veertig vertrok Stormé vanuit het zuiden van de Verenigde Staten, uit New Orleans, Louisiana, naar New York City. Daar trad ze op in het Apollo-theater in Harlem, waar ze in een jazztrio zong en als drag king op het podium verscheen. Het wisselen tussen genderrollen ging DeLarverie gemakkelijk af: ‘Ik hoefde er eigenlijk alleen een pak voor aan te trekken, en iedereen zag een man in mij.’ Deze ervaring wordt naverteld in een podcast over Stormé’s leven. De hosts van Queer as Fact uiten zich gefrustreerd; zelf ervaren ze dat het wisselen van genderrollen helemaal niet zo gemakkelijk is. Je zou kunnen denken dat Stormé het zich niet kon permitteren om het moeilijk te vinden, omdat het in die tijd al moeilijk genoeg was (‘crossdressing’ was illegaal, homo’s werden gearresteerd en verloren hun baan, transgender personen konden überhaupt geen baan krijgen). Of het ging Stormé simpelweg wel gemakkelijk af en de podcast-hosts zien door hun eigen ervaringen de ervaring van Stormé niet meer. Alsof er altijd maar één verhaal, één ervaring is.
Na haar tijd in het Apollo-theater ging Stormé aan de slag als uitsmijter. Ze was een vechtersbaas, droeg een wapen. Tot haar 85ste stond ze voor Henrietta Hudson, een vrouwencafé in de West Village. Ze dirigeerde nieuwsgierige heteromannen om door te lopen en niet voor de deur te blijven hangen.
Eind maart verbleef ik een maand in New Orleans, al noemt iedereen daar de stad Nola. Ik ging op zoek naar Stormé DeLarverie, maar vond niets in haar geboortestad. Kara Tucina Olidge, directeur van het Amistad Research Center in New Orleans, vertelt dat het archief van Stormé bewaard wordt in het beroemde Schomburg Center for Research in Black Culture in Harlem. Niet alleen leefde en stierf DeLarverie in New York, ook zorgden de meeste queers er wel voor dat ze het zuiden verlieten zonder sporen achter te laten. Ze wilden weg. Queers als DeLarverie verlieten het zuiden en keerden nooit meer om.
In haar podcast The Gaytheist Manifesto verzet Callie Wright zich tegen dit verhaal. Vanuit Texas deelt ze haar ervaringen als trans-vrouw. Voor een aflevering over de geschiedenis van lhbtq’ers in het zuiden van de VS heeft ze Josh Burford uitgenodigd. Hij is medeoprichter van het Invisible Histories Project en vertelt: 33 procent van de lhbtq’ers in de VS woont in het zuiden. Maar slechts drie tot vier procent van de nationale fondsen die bedoeld zijn om de gemeenschap te ondersteunen, gaan naar het zuiden. Die oneerlijke verdeling blijft bestaan zolang lhbtq’ers zich niet duidelijker uitspreken als southern én queer. Burford noemt zichzelf dan ook ‘unapologetically southern, unapologetically queer’.
Callie Wright en Josh Burford weerleggen de mythe dat het zuiden verschrikkelijk is en onleefbaar voor homo’s, laat staan voor transgender personen. Die mythe maakt het namelijk moeilijker om in het zuiden te wonen, stellen zij. Want jouw bestaan wordt zo niet alleen ontkend door transfobe mensen, maar ook door lhbtq’ers zelf, wanneer zij zeggen dat je als queer niet kunt leven in het zuiden. En dat terwijl je zelf zegt: kijk, ik ben hier. Hier en queer. Niet iedereen vertrekt naar New York of San Francisco. Niet iedereen wil dat, kan dat, moet dat. Wright vertelt ook dat de grote steden aan de oost- en westkust het zuiden als een ‘afzetplek’ gebruiken, om zo niet naar zichzelf en de eigen, lokale problemen te kijken. Gezegd wordt: ‘Het zuiden, daar is het echt erg.’ Een gemakzuchtig oordeel dat ervoor zorgt dat je je progressief en vooruitstrevend kunt voelen zonder daar verder al te veel voor te hoeven doen. Ik beluisterde dit gesprek tussen Burford en Wright terwijl ik van New York City naar Nederland vloog en dacht er iets in te herkennen van wat me als Amerikaans-Nederlandse altijd heeft gestoord: het Nederlandse gebruik van de VS als afzetplek, als een zuiden waar het écht erg is – wat racisme, vrouwenhaat en homorechten betreft.
Wright verzet zich bovendien tegen de wijze waarop lhbtq’ers en gender-non-conforme mensen worden neergezet als nieuw verschijnsel. Ook Alaina Comeaux, docent aardrijkskunde en gids van de door haar opgerichte tour over de dekoloniale geschiedenis van New Orleans, vertelt dat genderfluïditeit en homoseksualiteit al bij de oorspronkelijke bewoners bestonden, maar dat de komst van de Britten en Fransen een rigide moraal met zich meebracht. Tijdens haar tour reageert ze op vragen als: ‘Was het een matriarchale samenleving?’ Tegelijkertijd erkent Comeaux dat die vraag wordt gesteld vanuit een westers perspectief dat mannelijk en vrouwelijk van elkaar scheidt en als de twee dominante genders ziet. ‘De rollen waren niet genderspecifiek verdeeld, en ook gender zoals we dat nu kennen, bestond op een andere manier’, legt ze uit. Het feit dat westerse antropologen een samenleving probeerden te begrijpen door deze in te delen en te categoriseren, betekent nog niet dat die categorieën ook werkelijk geleefd werden.
Het is niet vreemd voor Comeaux om dubbelzinnig te spreken en te handelen: als kind al vermengden de rituelen van haar voorouders zich met het katholicisme, ingebracht door de kolonisten. ‘Als ik een kwaaltje had, volgden we de plantenkennis van de Atakapa-Ishak, maar ik moest ook zeven keer “wees gegroet, Maria” zeggen.’ Comeaux vertelt over dit voortdurend laveren tussen verschillende kennisbronnen: ze gebruikt bijvoorbeeld liever geen jaartallen tijdens haar tour, omdat dat een Europees concept is. Maar wanneer iemand haar vraagt ‘Wanneer was dat?’, antwoordt ze wel. Comeaux laat zien dat ze uit allerlei lagen is opgebouwd. Niet alle lagen kunnen zomaar blijven bestaan. Ze vertelt over de moerassen in Louisiana die worden leeggepompt. De schelpen uit het moeras worden fijngemalen tot oprit, ‘dat is blijkbaar een makkelijk te onderhouden materiaal voor in de tuin’, maar dat betekent ook dat de botten van de Atakapa-Ishak vermalen in de voortuin liggen. Het was lange tijd praktijk om de ouderen ‘die verder zijn gegaan’ in het moeras te begraven.
Comeaux wijst naar vervaagde letters op een gevel in het Franse district, het toeristische centrum van de stad. ‘Change’ staat er. ‘Ex-’ is eraf gevallen. Vroeger was dit het gebouw waar tot slaaf gemaakte mensen werden verhandeld. Alleen ‘change’ verwijst er nu nog naar.

Met Frank Perez loop ik door het Franse district. Ik geniet een privétour, want niemand anders schreef zich in voor de lhbtq-wandeling. Als ik naar Stormé DeLarverie vraag, weet hij alleen dat ze uit New Orleans kwam: ‘Stormé is echt een naam van hier.’
Overal hangen regenboogvlaggen: tegenwoordig trekt dat toeristen aan. ‘Ze weten dat wij goede feesten kunnen geven. Acceptatie kun je niet kopen, tolerantie wel’, zegt Perez.
Ik vraag hem naar de raciale segregatie in de homogemeenschap. Hij geeft grif toe dat de ‘krewes’, de feestgroepen die ieder een eigen wagen verzorgen met Mardi Gras, nog altijd erg gescheiden zijn. De paar zwarte en vrouwelijke Grand Marshals – de Nola-variant op Prins Carnaval – die er in de loop der jaren waren, somt hij trots op, maar het feit dat hij hen als gevierde uitzondering noemt, bewijst het punt.
Sinds orkaan Katrina is de zwarte populatie in New Orleans met tien procent teruggelopen, terwijl het percentage witte bewoners steeg. Wanneer ik Perez naar die leegloop vraag, met name in de Lower 9th, de buurt die als een vissenkom laag tussen de dijken ligt, antwoordt hij dat het niet per se dom was dat mensen de stad niet uit gingen toen Katrina arriveerde: ‘Het was het einde van de maand en loon komt op de eerste binnen.’ Mensen hadden geen geld om weg te komen, bedoelt hij. Ik doelde met mijn vraag vooral op gentrificatie, de toename van toerisme en Airbnb-appartementen, en het gebrek aan bescherming vanuit de overheid. Het feit dat hij iets verdedigt waar ik nooit naar vroeg, zegt, denk ik, iets over het standaard narratief: dat bewoners zelf schuldig zijn.
We eindigen de tour in een bar, Lafitte in Exile. Voorheen heette het café Lafitte, ‘in Exile’ kwam erbij toen het van de ene kant van Bourbon Street naar de andere moest verhuizen. Verder doet deze bar zijn naam geen eer aan: de eigenaar is een fervent Trump-aanhanger. Aan homo’s en tolerante toeristen is echter veel geld te verdienen.
Ik raak met barman Jeffrey in gesprek en vraag hem naar de darkrooms, die hier geen darkrooms heten, maar back rooms, achterkamers. Hij vertelt dat de laatste twee binnenkort sluiten. Onder het mom van nieuwe veiligheidsregels wordt nu geëist dat de clubs camera’s plaatsen. Darkrooms zijn er voor anonieme seks, ze kunnen niet bestaan als er surveillance is. Vroeger viel de politie binnen bij uitgaansplekken voor homo’s om bezoekers te arresteren, nu komen ze om hun veiligheid te garanderen. Pride moet buiten de kast worden gevierd – waar er geld aan je seks- en liefdesleven te verdienen is. Waar bedrijven met je kunnen adverteren.
Drie jaar geleden kwamen vijftig lhbtq’ers om het leven in nachtclub Pulse in Orlando, Florida. Het was de dodelijkste aanval op lhbtq’ers ooit in de VS. In 1973 vond de tweede meest dodelijke aanval plaats, in New Orleans. 33 mannen kwamen om bij een brand in de UpStairs Lounge, een café met veel vaste klanten. In de stad werd er lacherig over gedaan: die arme flaming queens, werd er gezegd, hun jurkjes helemaal afgefikt. Mannen die de nacht wel overleefden, werden ontslagen door hun werkgever, omdat hun namen in de krant verschenen. Er werden drie slachtoffers begraven zonder dat ze werden geïdentificeerd of erkend door hun familie.
Journalist Robert W. Fieseler schreef een boek over de brand, Tinderbox. Hij benadrukt dat het verhaal van de UpStairs Lounge niet zo populair is omdat de brand niet in het narratief van vooruitgang past. ‘Sinds Stonewall in 1969 gaat het beter en beter, dat is het verhaal’, zegt Fieseler. Niet zozeer hét verhaal, maar een verhaal. Het verhaal van witte homoseksuele mannen – trans- vrouwen en queers van kleur weten wel beter. Het verhaal van de Safari Lounge, even verderop in de straat, is nauwelijks bekend. Dit was de plek waar zwarte homomannen naartoe gingen. Wie na een avond samenzijn het pand verliet, zorgde ervoor dat het leek alsof hij uit de Playboy Club kwam, een deur verderop, beschrijft Fieseler in een artikel voor The Daily Beast. Dat de Playboy Club bijna geen zwarte klanten binnenliet, deed er dan even niet toe. Waar de bezoekers van de UpStairs Lounge meteen in een taxi stapten om anoniem thuis te komen, genoten de Safari-bezoekers die luxe niet: taxi’s namen geen zwarte klanten mee. Vlak na de brand in de UpStairs Lounge werd Safari Lounge op last van de brandweer gesloten. Zogenaamd omdat de bar niet veilig zou zijn. Liefhebbers van de Safari Lounge konden geen bezwaar maken omdat ze dan zouden verraden dat ze daar kwamen, stelt Fieseler.
Na de brand in de UpStairs Lounge bezochten Stonewall-activisten New Orleans, in de hoop dat de brand zou uitmonden in een protest. Homo’s met een baan en sociaal aanzien, veelal witte homomannen, creëerden liever geen reuring. Het stadsbestuur maakte er dankbaar een discussie over brandveiligheid van.
In de jaren tachtig waren er dertien vrouwencafés in New Orleans, nu nul. Daarover maakte het collectief Last Call een toneelstuk en een serie podcasts. Last Call werd opgericht uit frustratie over het gebrek aan intergenerationele uitwisseling. Voor hun podcast spreken ze met lesbiennes en trans-vrouwen die de cafés nog hebben opgericht en meegemaakt.
Het mooiste aan Last Call is misschien wel hun werkwijze. Ieder van hen heeft overdag een baan, maar doet moeite om ’s avonds naar repetities te komen. Die beginnen nooit op tijd: bussen komen te laat, auto’s gaan stuk, een oppas zegt af, werk loopt uit. Hun professionaliteit als acteur wordt daar niet door aangetast, het hoort er gewoon bij. De repetities worden afgelast als er maar één persoon van kleur aanwezig kan zijn. Dan ontstaat namelijk het risico dat die ene persoon ineens voor alle mensen van kleur moet spreken of in haar eentje witte naïviteit moet confronteren. Eén iemand kan niet alle verhalen vertellen.
Daarom is het zo geweldig om te zien dat er eindelijk erkenning lijkt te komen voor de queers van kleur en trans-vrouwen die Pride, zoals we die nu kennen, ontketenden. New York heeft aangekondigd monumenten te zullen plaatsen voor Marsha P. Johnson en Sylvia Rivera. Er is een petitie gestart om ook DeLarverie een standbeeld te geven.
‘Nola is in juni veel te heet om Pride te vieren, en bovendien hebben we al Easter Gay, homopasen, in april en het Southern Decadence-festival in september. Er zijn genoeg momenten om luid en zichtbaar queer te zijn’, zegt Kathleen, bestuurslid van het LGBT+ Archives Project of Louisiana. Fieseler wil wel graag aandacht voor Stonewall in het zuiden. Burford pleit ervoor om ‘voorbij’ Stonewall te kijken naar de eigen lhbtq-geschiedenis van het zuiden.
Het is belangrijk om plaatselijke helden te eren, vindt hij. Is het een Calimero-neiging om het internationaal bekende Stonewall-jubileum tegemoet te willen komen met eigen verhalen? Soms klinkt de wens om eigen verhalen toe te toevoegen haast vijandig, alsof daarmee de waarde van Stonewall wordt betwist. Maar dat is gedacht vanuit schaarste. Het idee dat je slechts één gebeurtenis tegelijk kunt vieren of herdenken zorgt ervoor dat één geschiedvertelling overeind blijft, die alle andere domineert. Wat is het alternatief? Een meerstemmige geschiedenis. Hoe ziet dat eruit, hoe klinkt die? Dat is misschien juist niet te vertellen.
Gids Alaina Comeaux legt uit dat de Amerikaanse overheid de oorspronkelijke bewoners soms officieel erkent als ‘binnenlandse afhankelijke natie’. Die erkenning heeft niet alleen een morele functie, maar kan ook bescherming bieden, bijvoorbeeld wanneer grote bedrijven land en water willen opkopen. In veel gevallen is dit allang te laat: denk aan de botten die tot oprit zijn verwerkt.
Het probleem is bovendien dat je je bestaan moet bewijzen volgens de maatstaf van de overheid. Zo worden de Atakapa-Ishak niet als natie (geen stam of volk, maar nátie) erkend omdat ze te weinig púúr één duidelijke natie zouden zijn. De vermenging die tussen naties heeft plaatsgevonden (zo simpel als: iemand begint een gezin met iemand van een andere natie) maakt het onmogelijk om erkenning te krijgen. Het verkrijgen van erkenning betekent: jezelf leesbaar maken voor de overheid. Leesbaar volgens een opgelegde norm. Soms maak je jezelf leesbaar in de hoop op officieel bestaansrecht, dat je je eigen vorm van bestaan langzaam maar zeker opgeeft. Soms smelt je samen met wat je bedreigt, om je te verdedigen. Dat gebeurt ook wanneer je voor erkenning strijdt binnen de geschiedenisboeken die al geschreven zijn. Of wanneer je wilt aansluiten bij een bestaande botenparade.
Een vorm van vertellen die ik in New Orleans veel tegenkwam, is die van de orale geschiedenis. Iedereen heeft een interessant verhaal, is de premisse van orale historici. Waar herdenken gebaseerd is op categoriseren en selectie (wie wel en wie niet, welke data en gebeurtenissen zijn extra speciaal?), gaan orale historici ervan uit dat iedereen de moeite waard is. Dat ieder verhaal geschiedenis is, en dat je vooral moet vertellen over wat nabij ligt: wat er in jouw straat is gebeurd, of in jouw buurt.
In New Orleans voelde ik dat ik in de buik van de VS zat, omringd door mensen die zich niet eens meer níet gezien voelen. Institutionele zorg is er allang verdwenen: ze zijn vergeten. En uit vergeten zijn, komt een heleboel herinneren voort.
De noodzaak van het vertellen van je ‘eigen verhaal’ gaat dus niet zozeer over het versterken van je eigen identiteit. Het gaat om de realisatie – ontstaan door een minderheidspositie en dus door een besef van schaal – dat niemand anders voor jouw verhalen zal zorgen. Het mooie van een onleesbare geschiedenis is dat zij in wezen de meeste garantie biedt op behoud. Want hoe tegenstrijdig het ook klinkt: de verhalen die je niet laat vastleggen, raak je ook niet kwijt.
Voor haar residentie bij Deltaworkers in New Orleans ontving de auteur een beurs van het Nederlands Letterenfonds