Datzelfde imaginaire eiland Sandy is in zijn nieuwe roman een ‘traumaruimte waar in comatijd wordt gerekend en dat zich bevindt op alle lengte- en breedtegraden ter wereld waar levende wezens enkele seconden of enkele uren verloren’. Het eiland Sandy bestond, dacht men. ‘Ontdekt’ door een achttiende-eeuwse zeevaarder, het stond zelfs op Google Maps. Maar uit onderzoek bleek dat alles op een vergissing berustte. Een spookeiland dus, een fantoomeiland. In de gedichten is het een gedroomde ruimte waarbinnen herinneringen en eenzaamheid zitten opgesloten. ‘Als een eiland drijft het op me af. Over me heen. Van me weg.’

In de roman is het eiland een metafoor voor wat er gebeurde toen Verhelst op 23 april 2013 bijna dodelijk verongelukte. Hij veranderde in een fantoomeiland van herinneringen. ‘De volgende seconden duren uren, jaren, milliseconden, naargelang de subtijden waarin de tijd zich opsplitst (…).’ Sandy is nu een verzamelplaats van flarden, van herinneringen, van tijdbeelden, van associaties die zich aan de schrijver openbaarden en waarvan de roman een neerslag is.

Verhelst bouwt al jaren aan een oeuvre waarbij hij put uit verhalen, sprookjes en oude en moderne mythologieën. De vertellingen in zijn werk zijn vaak aaneengeregen tot verregaande taalwoekeringen waarbij het mij wel eens duizelde, maar hij is er de schrijver niet naar zich daar ook maar een moment iets van aan te trekken. De vraag blijft wat de inzet van zijn werk is en waarom hij het zo hardnekkig volhoudt. Eenvoudige antwoorden zijn er niet en zeker niet in het korte bestek van deze recensie. In ieder geval kom je er niet mee met vast te stellen dat hij zowel in zijn poëzie en zijn toneelwerk als in zijn proza zijn eigen neus achterna gaat. Literatuur is bij Verhelst verlangen naar wat verloren ging, naar rituelen, naar wat niet formuleerbaar is. In zijn werk barst het van de magische verwijzingen. ‘Je rijdt tussen zilverberken door/ naar waar het glinstert’, zo formuleert hij het in het gedicht Weet jij al (deze titel alleen al!) uit Wij totale vlam. Je kunt dit soort verwijzingen overal vinden, ook in de nieuwe roman. Glinsteringen, woekeringen, verlaten landschappen. Daarbij schuwt hij de pathetiek niet. Literatuur is bij hem geen communicatiemiddel, of vehikel van zelfexpressie of zelfmedelijden, maar dient als een poging rituelen in stand te houden. Let op dat ‘dient’ in de vorige zin, Verhelst is een dienende schrijver die zijn werk ten dienste stelt van het magische.

Je zou verwachten dat hij er in deze nieuwste roman een schepje bovenop zou doen. Wat schoot er door hem heen toen hij op weg naar Brussel drie keer over de kop sloeg? En toen hij in een paar seconden een stortvloed van verhalen, herinneringen, essenties, zijn Sandy-eiland zal ik maar zeggen, aan zich voorbij zag trekken? Maar zo werkt het niet in dit boek. Er zijn geen voortjagende associatiestromen, al kan hij het uiteraard af en toe niet laten, geen heen en weer springende vertellingen, merkwaardige sprookjes, zoals in eerder werk, maar verrassend concrete verhaallijnen, jeugdherinneringen, een verslag van genezing, aangevuld met essayachtige beschouwingen over ‘vergeten’ schilderijen van Francis Bacon, plus de geschiedenis van een politieke moord en de beschrijving van een overlevingstocht na een vliegramp. Alles samengebald rond de thema’s ‘vergeten’ en ‘overleven’.

Literatuur is bij Verhelst verlangen naar wat verloren ging

Op zijn allerbest is hij in de fragmenten die zich na een vliegtuigongeluk ergens in vermoedelijk Zuid-Afrika afspelen. Een man houdt zich staande, wordt bedreigd door ‘wezens’, slaagt erin ze te terroriseren en te overheersen, hij past zich in het landschap aan, verdwijnt er steeds meer in. ‘Ga op een nacht als deze mee met de dieren, door hoog gras, door brandend gras, door struikgewas. Ga naar het water. Trek je kleren uit. Loop op handen en voeten naar het water. Overal geritsel, gehijg, hijg met de dieren mee.’ In dit soort scènes, er zijn ook zeer gruwelijke bij, benadert Verhelst zonder meer het gelukkige schrijven. Hij gelooft in zijn werk, neemt er niets van terug, hij kent zijn lyrische kracht, het lijkt alsof er een droom in hem is aangeslagen die het ritueel dat schrijven altijd is, voorziet van de goeie balans en de mooie beelden. Ik besefte bij lezing heel goed dat deze scènes uiteraard ook dienen als metafoor voor de genezing na een auto-ongeluk. Jezelf staande houden in een desolaat landschap van verwarring, pijn en chaos. Verhelst zet dit soort verbanden niet zelf uit, hij opereert nooit als een literaire gids die je aan de hand meeneemt langs zijn verhalen (wel goed opletten hoor!). De literatuur zelf moet het doen, dat weet hij als geen ander, als je daar vertrouwen in verliest kun je beter gaan zakjes plakken bij je moeder aan de keukentafel, zoals mijn grootvader eens treffend formuleerde.

Deze roman lijkt de voorbode te zijn van een verandering in Verhelsts werk. Alsof hij meer inspiratie durft te zoeken bij zijn eigen leven. Deze fragmentarische roman zoekt het dichter bij huis en dat leverde fraaie staaltjes vertelkunst op zonder dat hij zijn literatuuropvatting geweld aandeed. Een van zijn gedichten uit de nieuwe bundel eindigt met een tussen haakjes geplaatste, bijna expliciete beschrijving van deze voorgenomen retraite naar het eigen leven. ‘(Vanaf nu altijd mezelf als brandstof, vanaf nu dun, kostbaar hart,/ zorg vanaf nu voor de kleine, lieve ontploffing/ van de herinnering.)’


Peter Verhelst, De kunst van het crashen. Prometheus, 293 blz., € 19,95


Beeld: Peter Verhelst is een dienende schrijver (Chris Ward)