Tijdschrift Vooys bestaat dertig jaar en schreef daarom een essaywedstrijd uit onder studenten. Hoe belangrijk is literatuur, op persoonlijk en/of maatschappelijk vlak? In De Groene Amsterdammer van week 28 publiceerden we Tabitha Speelmans winnende essay. Op het Groene LAB publiceren we alle inzendingen die de shortlist hebben gehaald. Over de inzending van Loes van der Voort oordeelde de jury: ‘Een speels en uitdagend stuk met een heel eigen geluid, dat geschreven lijkt uit een hoge innerlijke noodzaak.’

Je leraar Nederlands (die rare man) die een tot op dat moment volstrekt onbestaand en in ieder geval bijzonder ongeloofwaardig woord introduceert: leesautobiografie. En dat je die moet schrijven. Die siddering die door de klas gaat, het gekreun van de leerlingen want lezen was vet saai en je kunt je eigenlijk alleen nog maar Pluk van de Petteflat herinneren. En dat ene meisje dat staat te springen om haar leesgeschiedenis tot in detail uit de doeken te doen (tevens dat meisje dat op haar achtste Jostein Gaarder voorgelezen kreeg door papa, zich in de pauze op de basisschool altijd tussen de vier keer leeggelezen boekenkasten verstopte en veel te vroeg stiekem Jan Cremer las). Dat meisje krijgt dan op een gegeven moment een obsessie voor Reve of Mulisch of Hermans, volstrekt ongepast voor haar leeftijd en tot groot onbegrip van haar vriendinnen. Maar ze krijgt wel een 9 voor literatuur want ze laat tenminste een beetje passie zien. Dat meisje verzamelt zich dan in veelvoud op de Bacheloropleiding literatuurwetenschap, waar ze er vaak achter komt dat je er heel weinig aan hebt dat je Het Bureau 1 tot en met 7 hebt gelezen want wie zit er in de Republiek der Letteren nou in godsnaam op Voskuil te wachten als je Shakespeare hebt en Goethe en Jonathan Safran Foer met dat kekke vriendinnetje. Maar de omschakeling is gauw gemaakt en het meisje kan haar geluk niet op met al die stapels nieuw, hoewel beangstigend en vooral ook beangstigend veel, leesvoer.

Kappers zijn vaak aardige, geïnteresseerde mensen die liever naar je vakantiefoto’s kijken dan je beste vrienden

Dat meisje ben ik natuurlijk. Er zijn heus wel meisjes die liever Giphart lezen of wiens vriendinnen net zo suf zijn als zij. Maar in feite zijn ze allemaal hetzelfde. Die zijn al gekanteld toen ze nauwelijks konden lezen. Dat zit er gewoon in; die weten niet beter. Maar het is voor zo'n meisje wel een mooie uitdaging om dat echte kantelmoment aan te wijzen. Dat was misschien wel toen ze niet meer mocht meedoen met klassikaal lezen in groep 4 omdat niemand haar kon bijhouden. Of misschien wel dat moment dat ze voor het eerst Marquis de Sade las (in haar moeders kledingkast gevonden) en erachter kwam dat zo'n boek gewoon in de winkel ligt en dat je door het lezen ervan niet tot perverseling wordt veroordeeld of überhaupt wordt veroordeeld (hoewel je vanaf dat moment bij iedereen die erover praat, hoe wetenschappelijk, bekakt en Frans dan ook, denkt: smeerlap). Ik zag een interview met de Libanese journaliste en dichteres Joumana Haddad. Westerse literatuur, inclusief Marquis de Sade wat ook zij op haar twaalfde las (ietwat eufemistisch een ‘uncommon reading’ genoemd), had haar leven gered. Het had haar bijvoorbeeld geleerd dat haar lichaam van haar was en niet van haar aanstaande man. Hartstikke fijn voor Joumana, maar ik, Verlichte geëmancipeerde Westerse, wist dat natuurlijk allang. Daar had ik De Sade niet voor nodig. Ik had nu hooguit geleerd wat je zoal met dat lichaam kan doen en dat leek me niet al te fris. Nee, ik kan niet gered worden door literatuur.

Maar wat dan toch? Ik zat eens bij de kapper. Kappers zijn vaak aardige, geïnteresseerde mensen die liever naar je vakantiefoto’s kijken dan je beste vrienden. Ze geven bij elk kopje koffie een koekje en vragen ook graag wat je studeert. Zo ook de kapster in kwestie. Op mijn antwoord ‘literatuurwetenschap’ kreeg ik niet het gewoonlijke ‘goh!’ of het nog gewoonlijkere ‘wat kun je daarmee?’ maar ‘literatuur, maar dat is toch hartstikke saai?’. Ik probeerde haar uit te leggen dat ‘saai’ niet het juiste criterium was, maar wat dan? Ik las op dat moment Uncle Tom’s Cabin. ‘De hut van Oom Tom? Maar dat is toch geen literatuur! Heb ik ook gelezen, da’s hartstikke mooi!’ riep mijn kapster. Heeft het dan toch een beetje te maken met dat redden van levens? Literatuur heeft Oom Toms leven ten slotte ook gekanteld, althans, het heeft vele potentiële Oom Toms een hoop bespaard. Misschien moet er bij literatuur altijd iets op het spel staan, iets waardevols, om dat onbeschrijfelijke gevoel te veroorzaken. En wat is waardevoller dan een mensenleven? Dat verklaart misschien waarom ik bijna moest huilen van ellende toen ik mijn eerste boek van Rushdie uit had, omdat ik écht geen afscheid wilde nemen van Shalimar en India. Zo'n boek leest misschien niet zo gemakkelijk als een Hosseini, maar zo snel als je die uit hebt, zo snel is hij weer uit je hoofd. Het duurt een halve Rushdie voordat je doorhebt wie in godsnaam wie is, maar je vergeet niemand meer. Het zijn echte mensen. Het zijn geen vleesgeworden, duidelijk definieerbare concepten, geen verhaalschema, versierd met details. Hoewel echte mensen niet zo warm van schaamte worden dat het badwater ervan kookt, en echte mensen geen horens krijgen, Sufiya en Gibreel zou ik eerder tot mijn bekenden rekenen dan die gepersonifieerde priemgetallen Alice en Mattia. Ik kan aan ze denken en ik kan ze missen, al bestaan ze niet buiten de kleurrijke Vintage kaften, al zijn ze alleen maar taal.

Ondanks alles was ik nog steeds smoorverliefd op Dean Moriarty

Die onuitspreekbare liefde zal geen enkele literatuurliefhebber vreemd voorkomen (noch de discriminatie van auteurs die nooit zo geniaal kunnen zijn als die ene). In een poging om het onuitspreekbare uitspreekbaar te maken besluit men dan misschien ook wel om literatuurwetenschap te gaan studeren. Dat literatuurwetenschap regelmatig minder over literatuur dan over wetenschap blijkt te gaan heeft tot een pijnlijk kantelmoment in mijn eigen bestaan geleid. Pijnlijk omdat het vrij onhandig is om je te realiseren dat je er niets meer mee te maken wil hebben terwijl je net met een master Comparative Literature begonnen bent. Ik was verstrikt geraakt in dat talige web waar je onmogelijk uit lijkt te komen als je er eenmaal in gevangen bent. De connectie met de ‘echte’ wereld was me volledig onduidelijk; ik was plotseling helemaal klaar met al die theoretici die met z'n allen vanaf een ivoren toren een vage, conceptuele woordenkosmos creëren, blind voor wat er gebeurt daar beneden, met mensen. Dat elitaire luchtledige, op alle manieren afgesneden van de werkelijkheid; waar Derrida woont op het erf van Roland Barthes, die nauwlettend zijn indrukwekkende begraafplaats van weinig betreurde spreekwoordelijk dode auteurs bewaakt; en waar geen van beide noch iemand anders op mij lette terwijl ik er steeds verder in verdwaalde. Stuur mij maar naar Congo, waar de rivier gewoon een rivier is en geen vagina en waar vissen geen symbolen voor een willekeurige onderdrukking zijn of talige samenraapsels maar gewoon van die beesten met kieuwen die je op Animal Planet ziet. Ik ga wel vier mensen met aids helpen en dan ben ik veel gelukkiger dan wanneer ik honderdduizend boeken heb gelezen en per boek minstens zoveel interpretaties.

Maar ik kon nooit afscheid nemen want ondanks alles was ik nog steeds smoorverliefd op Dean Moriarty en ik dacht nog heel vaak aan Levin’s religieuze openbaring die ik wel vijftien keer heb overgetypt, waarom weet ik niet. Er zat een gat tussen het onbeschrijfelijke en de beschrijvingen, tussen wat ik voelde en wat ik leerde, tussen mensen en woorden. Maar kantelmomenten laten nooit lang op zich wachten. Met een pittige duw van ene Joseph Slaughter, die zich bezig houdt met de connectie tussen mensenrechten en literatuur, viel ik. Ik weet niet wat er gebeurde, misschien viel ik wel tegen een boom aan, die vervolgens omviel en een brug vormde, maar ineens zag ik het weer. Literatuur gaat over mensen. Het wordt geschreven door mensen en gelezen door mensen. Het voelt als mensen. Taal is van ons; wij hebben het gemaakt en tegelijkertijd beïnvloedt het ons. Het helpt mensen, het richt mensen ten gronde. Het maakt geschiedenis, het breekt geschiedenis. Taal gebruikt taal, vervormt taal, vernietigt taal. Wij zijn taal. En dan niet per se op een soort vage, post-structuralistische manier; maar taal is de relatie tussen mensen, het is de reden dat ik in de eerste plaats voor literatuur viel en ook de reden dat ik er vanaf dreigde te vallen. Ik ben namelijk gek op mensen. Verdwalen in taal is gemakkelijk en soms eng omdat het al het echte tot het futiele lijkt te relativeren; maar taal en mensen zijn twee zijden van dezelfde medaille. Het blijkt aan mij om de weegschaal in balans te houden.

Dus, een kantelmoment. Literatuur is, voor mij, voortdurend kantelen. Dat het constant allemaal op zijn plaats valt, en bij het vallen uiteen spat om weer ergens anders op zijn plaats te landen. Dat je constant gedwongen wordt je te realiseren wat er op het spel staat: je gevoel, je verstand. Mensen, de wereld. Word ik er gelukkig van? Ik word er vaak boos van. Ook erg verliefd en geïrriteerd, nerveus en nogal verward. Af en toe krijg ik hoofdpijn en soms ben ik tevreden. Maar gelukkig? Nou nee. Alleen zou ik doodongelukkig worden zonder.