Auster is er een meester in om een extreem verhaal volkomen dagelijks en nabij te vertellen, bij hem gaan het mystieke en het kabbelende hand in hand. Ik was betoverd door het boek en probeerde het op allerlei manieren naar mezelf toe te schrijven. Ik heb het overgeschreven – dat wil zeggen: ik vertaalde het uit het Engels – en ik heb geprobeerd er een eigen wending aan te geven, bijvoorbeeld door het decor van New York naar Amsterdam te verplaatsen, door van de verteller een vrouw te maken, van de bomaanslag een ongeluk, en zo nog wat hopelozigheid.

Nu ik in de brieven van Ted Hughes lees dat hij zijn dochter Frieda aanraadt om de verhalen van Raymond Carver over te schrijven, bij wijze van oefening, durf ik wel te bekennen dat ik het vaker heb gedaan. Zo ben ik ooit begonnen Jane Eyre zelf te vertalen als overschrijfoefening, een verschrikkelijk karwei, tussen monnikenwerk en meditatie in, ultiem klerkerige arbeid in de hoop op verlossing en inzicht.

Het is niet dat ik heel onzeker ben over eigen kunnen, maar ik heb geloof ik wel snel ontzag voor wat anderen doen. Wat dat betreft heeft die kopieerarbeid me wel iets gebracht: dat de zinnen van een ander uiteindelijk toch nooit de mijne zijn. En de verhaalwendingen ook niet. Dat dat geen spijtig inzicht is. En dat als het op schrijven aankomt je ook jezelf moet blijven verrassen.

Dat zinnetje in Leviathan, ‘when it comes to other people…’, vatte de kern van de roman: de principiële onkenbaarheid van de ander. Ja, dacht ik, dat is je ware. Hoezeer ik hier inmiddels van terugkom, merkte ik toen ik vorige week lang zat te staren naar een foto van Annie M.G. Schmidt. Wat zij gemeen heeft met Marilyn Monroe is de verrassende manier waarop ze zich altijd laat portretteren, uitbundig en verlegen tegelijkertijd, en het feit dat er nooit een einde lijkt te komen aan ‘nieuwe’ foto’s. Op deze, afgedrukt in de VPRO-gids, zit ze lachend te telefoneren, in een typische jaren-vijftigsetting, met schemerlamp, zieltogend vetplantje en Perzisch kleedje, op haar glimmende pumps zit een klein gespje. Een paar bladzijden verderop wordt haar zoon geciteerd naar aanleiding van alle roem en bewondering die zijn moeder ten deel was gevallen.

‘Iedereen was dol op die stoute troeteloma die rookte en dronk’, zegt hij. ‘Maar ik zag een onzekere, afhankelijke dame op leeftijd die blind was en een drankprobleem had.’

Waarom zegt iemand dit, dat allereerst.

Klappertandend in bed ­liggen doen we allemaal

En ten tweede: wat voegt het toe?

De suggestie is dat het een nep is, en het ander de waarheid.

En toen merkte ik dus dat ik vroeger nog wel gevoelig zou zijn voor dit soort ambiguïteiten, maar inmiddels genoegen wil nemen met het kijkje vóór de schermen, in plaats van erachter. Wie iemand is, hoe die persoon zich naar de buitenwacht presenteert, is op zich al ingewikkeld genoeg. Eigenlijk is het een vorm van geestelijke luiheid om genoegen te nemen met een zogeheten onkenbaarheid. Probeer maar ’s iemand te vatten in wat hij of zij doet, of wat hij of zij zegt, of maakt. Uiteindelijk is dat ook het meest interessante. Klappertandend in bed liggen doen we allemaal.

Aldus briljant filosoferend – ‘Briljant filosoferend/ over het leven/ liet ik de aardappels verbranden’, dichtte Hanny Michaelis – zocht ik een postzegel, want er moest een brief weg. Nergens nog een postzegel te bekennen in huis. Telkens dieper gravend in mijn bureaulades stuitte ik op een secret stash aan kerstzegels. Deze dateerden van 2013. Lieve, grappige zegels, met blaffende hondjes en meeuwen met kerstmutsen. Ik keek op de achterkant van het velletje om erachter te komen of ik er midden in de zomer van 2015 misschien twéé moest plakken op een envelop, en las met een schokje de naam van de ontwerper dat jaar. Sieb Posthuma. ‘Elke zegel vertelt een eigen verhaal’, schrijft hij erbij in een cursieve letter.

Sieb Posthuma maakte vrolijke, precieze tekeningen, onder meer van zijn foxterriër Rintje, en ja, óók bij de versjes van Annie M.G. Schmidt. Het is al weer bijna een jaar geleden dat hij een eind aan zijn leven maakte. Ik herinner me wat hij in een interview zei over de Gay Pride. Dat er een bootje voorbij zou moeten varen met één mannetje erin, dat onder een schemerlamp zat te lezen.

Als het op andere mensen aankomt, hebben we echt geen flauw idee.