Dichter op de Zeedijk was op het Nederlandse publiek en het critici-dom toegesneden. Jeugdherinneringen, nostalgische verhalen over het oude Amsterdam, over Tante Zus en Oom Zo. Het leven toen het nog veilig was, toen de mensen nog aardig waren. Toen de Zeedijk nog het centrum van gezelligheid was, in plaats van het middelpunt van alles wat vies en voos is.
Het jongetje dat in Dichter op de Zeedijk de lezer meevoerde in alle verhalen, bleek erg wijs voor zijn leeftijd. Maar het feit dat hij zo klein was, werkte vertederend. En het feit dat de roman was ondergedompeld in de sepiakleur van de nostalgie, maakte hem razend populair.
Dat Amsterdam een metropool is, vol echte metropoolmisstanden, deed er niet toe. Dat de Zeedijk tegenwoordig niet meer dat gezellige straatje is van vroeger, ook niet. Het is tekenend: liever sluiten we de ogen voor de tegenwoordige tijd en haar tekortkomingen en wentelen we ons in lauwwarme nostalgie. Je kunt een romanschrijver niet aanrekenen dat hij die methode kiest, maar het zegt wel iets.
Zijn nieuwe roman, De ordening, heeft Kees van Beijnum wel in de hedendaagse wereld gesitueerd. Het is 19nu, de tijd van geldautomaten, van anti-vleesdemonstraties, van oppervlakkige seks en van sterke vrouwen.
Stella Verstarre is zo'n sterke vrouw. Maar ze is op een dood punt in haar leven. Ze heeft het gevoel dat ze is verstard - vandaar die naam, inderdaad. Er moet iets gebeuren. En ze probeert ook iets.
Nadat ze is afgestudeerd neemt ze een tijdelijk baantje: bij de weduwe van een vroegere NSB-leider ordent ze de archieven. De vrouw woont alleen in een villa in Het Gooi. Stella ordent de bergen papieren: ‘Dat eerste deel van haar leven, tot en met de reis naar Indië, bracht ik onder in drie dozen. Doos(I bevatte spullen uit de periode vanaf haar geboortejaar 1916 tot en met haar eindexamenjaar 1934. Hierin belandden voornamelijk familiefoto’s, rapporten, kindertekeningen, brieven van vriendinnetjes, oorkonden en medailles die je met Aladdin tijdens diverse concoursen in de wacht had gesleept, een rijk versierd poëziealbum, enkele door vergeling vrijwel onleesbaar geworden krante verslagen (…). Ik voorzag alle foto’s en documenten van nummers en noteerde die nummers weer op een systeemkaart met erachter een korte omschrijving.’
Zo vult Stella drie dozen. Rangschikkend, catalogiserend, archiverend. Het is alsof ze in retrospectief een leven op orde brengt. Het leven van de zwarte weduwe begint vorm te krijgen. En naarmate er meer lijn in komt, raakt Stella meer gefascineerd door die oude vrouw. In plaats van door te werken, staat ze stil bij elk klein briefje, bij iedere aantekening, en mijmert. ‘Telkens als ik trachtte me te concentreren op mijn werk ging mijn aandacht kopje onder, als een duiker de onpeilbare diepte in en bleef in die troebele leegte verstrooid afdalen.’
Hoe meer orde Stella probeert aan te brengen, hoe verder ze van het ordenen afdwaalt. Haar eigen leven is ook al geen gestructureerd geheel. Ze gebruikt mannen alsof het papieren zakdoekjes zijn, en lijkt zelden werkelijk contact met iemand te hebben. Of ja, met Emiel. Emiel die een antiquariaat heeft. (Waar, o schande Van Beijnum, keer op keer gesproken wordt over de roman Malloy van Samuel Beckett!) Emiel die een goede vriend is.
Of Andreas. Terwijl Stella werkt in de villa van de oude vrouw, kondigt de laatste de komst van Andreas en zijn neef aan. ‘Hij verscheen uit het niets. (…) Ik liep naar het raam, nog duf van mijn stille, trage arbeid. Ik rekte me uit en keek langs de kier van het luik. Daar stond hij, op het gras. Een blauw-wit gestreept hemd met ronde hals en lange mouwen, een donkerblauwe werkmansbroek. Zijn handen in de zakken. Hij keek met schuin omhoog gerichte blik in de verte. Naar het wiegen van de bomen waarschijnlijk, of naar de bedekte hemel, de verandering van het weer.’
Stella beseft dat ze Andreas nooit meer zal kunnen zien als die eerste keer, als een standbeeld omringd door het groen van de tuin. De eerste keer is ook de laatste.
Andreas wordt een obsessie voor Stella, net zoals de weduwe - haar verleden, en haar gestorven man bezit nemen van haar gedachten. De oud-NSB'er begint stilaan meer gestalte te krijgen, en tegelijkertijd leren Stella en Andreas elkaar beter kennen.
Het is die ontwikkeling die de spanningsboog in De ordening bouwt. De lezer ziet meer en meer opdoemen van in het begin nog vage figuren. Door haar ordenende werk brengt Stella structuur aan in de dingen. In het leven. Dat van anderen en dat van zichzelf. Het is alsof er een foto in een bad ligt en langzaam contouren krijgt: er doemen mensen op uit wat slechts vage schimmen waren. Andreas krijgt vorm, ook voor de lezer.
Dan wordt ook duidelijk dat De ordening een sterkere roman is dan op het eers e gezicht lijkt. Met name de taaiheid van de eerste honderd pagina’s maakt het de lezer niet eenvoudig door te dringen in de wereld van de personages. Ze blijven op afstand. En als ze dan zelf ook nog eens mijmeren over mensen die nog meer op afstand zijn, is de spanning ver te zoeken.
Wie echter doorzet, wordt beloond. Uiteindelijk is het de moeite waard te volgen hoe Stella’s obsessie voor Andreas zich ontwikkelt. Hoe haar ordening van zaken ook een poging is het leven voor zichzelf te structureren - een daad die universele betekenis heeft. De ordening is dan een intrigerende ontwikkelingsroman.
De slotscène toont een min of meer herboren Stella. Ze is veranderd. ‘Ik liep verder. Vooruit. En de echo van die gedachte verwaaide boven het stille en verlaten plein. “Vooruit!” Ik brulde dat woord. Als een idioot. Ik wist het, maar het kon me niet schelen. Dat woord, uitgesproken, uitgeschrééuwd, verlichtte mijn ziel. Ik liep en ik zou blijven lopen. Zonder jas, zonder schoenen.’
De stilstand is overgegaan in beweging. Inertie werd vooruitgang. Stella Verstarre, what’s in a name, is haar verstarring te boven gekomen.