In de loop van volgend jaar ben ik een nieuw mens. Om daar alvast het voortouw op te nemen, betreed ik de winkel waar ik al 27 jaar viermaal daags langs fiets of loop, maar waar ik niet eerder naar binnen durfde.

Er gaat een zacht klingeltje af als ik de drempel oversteek. Een beschaafd belletje dat in fel contrast staat met de tassen die ik met me meezeul. Eén afgeragd linnen geval dat uitpuilt van de boeken, de andere een plastic draagtas van de supermarkt waar ik net alle vormen van yoghurt, kwark en rood fruit heb ingeslagen, onderdeel van het new me-project. Ik kan de tassen nog net zo’n beetje opzij op de grond zetten, als van achter uit de winkel een dame me tegemoet treedt. Met haar als verkoopster te betitelen zou ik haar te kort doen.

Vriendelijk vragend kijkt ze me aan. Wat ze voor me kan doen.

‘Het is al best lang geleden’, begin ik aarzelend. ‘Misschien wel al twee jaar. Maar ik zag een stof hier in de etalage liggen…’

‘Die stof is in uw hoofd blijven hangen’, zegt ze.

Deze vrouw begrijpt me.

‘Er stonden vrouwen op’, zeg ik, ‘die dingen op hun hoofd dragen.’
‘Gezichten?’ vraagt ze. ‘Of…’
‘Hele gestalten.’

Ik schop met mijn linkervoet voorzichtig het bakje hüttenkäse terug de boodschappentas in

Onwillekeurig maak ik een gebaar alsof ik zelf een mand met meloenen en ananassen boven mijn hoofd tors. Terwijl de winkelmevrouw begint te tasten tussen dikke boeken die opzij in de ruimte liggen opgesteld, schop ik met mijn linkervoet voorzichtig het bakje hüttenkäse terug de boodschappentas in. Niet vergeten straks de tandarts te bellen. De opdrachten van mijn studenten te printen. Havermout voor morgenochtend in de week te zetten. Volgens mijn renjuf moet ik mijn ademhaling naar mijn buik zien te verplaatsen.

‘U bedoelt deze?’ De stof die ze me laat zien, is prachtig, kleurig, en ja, er staan torsende vrouwen op. Ik bevinger de stof voorzichtig. New me is gestopt met nagelbijten. Alleen de linkerduim behoeft nog wat aandacht. En die ademhaling dus. De renjuf zei dat er bij mij nog een hoop te winnen viel. Ik ga graag mee in die gedachte.
‘Die ik bedoel had wat meer reliëf’, zeg ik. Nu beeld ik – onwillekeurig – reliëf uit, wat zo moeilijk is dat ik het hier niet kan beschrijven. Je had erbij moeten zijn, zeggen ze dan.
’s Ochtends had ik mijn zus aan de telefoon. Van het zeegezicht dat niemand wilde hebben, kwamen we op het lage boekenkastje. Mijn halve leven met me meegesleept, maar misschien nu toch tijd om …
‘Papa vond het nog zo erg dat je het geschilderd had’, zei ze.

Gelukkig kent mijn zus het woord ‘onvergeeflijk’ niet. Maar ‘erg’ heeft in deze context hetzelfde effect. Het was het eerste meubelstuk van mijn ouders, dat zit er bij mij zo ingestanst dat ik me afvraag of het wel klopt. Het bergt honderd jaargangen Donald Ducks die niet weg mogen, dat is inmiddels een delicatere kwestie geworden.

Een nieuwe baal wordt voor me neergevlijd, en ja, in één klap bevinden we ons op een markt in Dakar. Ik zucht, vanuit mijn buik. De mevrouw doet met me mee. Het is er in verschillende tinten, laat ze zien. Blauw, roze, grijs, goud…

Easy question.

‘We hebben straks héle hoge ramen’, zeg ik.

Ik zie bij de winkelmevrouw de ogen opglanzen, maar het kan ook zijn dat ze die van mij weerkaatsen. Het goud zal straks ongehinderd in eindeloze banen het huis binnenklateren. Eerder in de week had ik alvast wat verhuisdozen opgehaald bij een collega die net een verbouwing achter de rug had. We stonden in de late herfstzon op de brede stoep voor zijn huis aan het park. De bomen stonden in lichterlaaie. Ik wilde dat hij zou zeggen dat ik vooral veel moest weggooien, maar hij zei het niet.

De prijslijst is er inmiddels bij gepakt. De perfect gemanicuurde nagels gaan trefzeker de getallenrijen af. Er zijn twee soorten leven denk ik, starend naar het eiwitrijke zuivel in mijn boodschappentas. Het ene leven zoeft argeloos voorbij, het andere blijft in roerloosheid stilstaan. Van een afstandje is het een eenheid, maar als je dichterbij komt valt het uiteen in vraagstukken, dwingend en onoplosbaar.