Een man verrijst. Hij rijst op, hoger en hoger. Een enorme man, vierkant in alles, gaat de lucht in. Hij trotseert de zwaartekracht, ridiculiseert de zwaartekracht door onstuitbaar omhoog te gaan. Hij springt, dat is tenminste waar het mee begon, hij springt omhoog, maar op het punt waar een normaal mens zou beginnen te dalen, gaat hij nog verder de lucht in, nog hoger. En als je denkt dat niemand zo hoog kan springen, zet hij zijn stijging nog even voort.

Het is alsof hij wordt opgezogen door de hemel, alsof God zelf hem komt halen, alsof hij net ‘Beam me up’ heeft gezegd en nu inderdaad up wordt gebeamd.

Majoor Kees zei ooit: ‘Als ik fluit springen jullie omhoog, en als ik nog een keer fluit, komen jullie langzaam weer naar beneden.’ Deze man wacht nog steeds op het tweede fluitje, en tot die tijd blijft hij oprijzen. De lucht in klimmen.

Naast hem doet een andere man hetzelfde. Hij komt bijna net zo hoog, het zal twee meter zijn. Uit stand. De mannen strekken hun arm zo ver als ze kunnen en reiken naar een bal. De eerste man wint en tikt de bal boven zijn hoofd weg. Een andere man in hetzelfde shirt gaat ermee vandoor. Dan komen de springende mannen langzaam weer naar beneden.

Engeland-Frankrijk in het Zeslandentoernooi. Rugby. Pure schoonheid.

Bij een line-out, dat is een ingooi, wordt de bal geworpen boven twee rijen rugby’ers, zes of acht van elk team, die hem uit de lucht moeten plukken om in balbezit te komen. Een kwestie van naar de langste man met de grootste sprongkracht gooien, zou je denken, maar het gaat anders. Het is een staaltje volmaakt teamwork, en een staaltje van mooi: de aangewezen man om te vangen wordt door een paar medespelers opgetild en naar de bal geheven. Ze pakken hem bij kop en kont en knie en kuit, en daar gaat hij: majestueus de lucht in.

Dat zulke mannen zo gracieus kunnen zijn. Rugby’ers hebben echte rugby-koppen: vierkant, hoekig, soms een laag voorhoofd en kleine ogen, soms een kin als een aambeeld en een neus als een bloemkool. Ze zijn breed, en sommigen heel breed. Groot ook, met benen als boomstammen en handen als kolenschoppen. Sommigen zijn gedrongen. Dat is een woord dat je bij weinig sporten tegenkomt, maar in het rugby zijn veel mannen ‘gedrongen’. Dat is wel het laatste wat je wilt zijn. Bij de gedrongen man is het alsof een heel grote olifant iets te lang boven op zijn hoofd heeft gezeten. Alsof God hem te stevig onder de duim heeft gehouden.

Op de tribunes, volle tribunes, wordt door tachtigduizend Engelsen gezongen, feilloos gezongen. Rillingen gaan door het stadion en lopen over ruggen. Het gras dreunt onder de voeten van de dertig spelers, bloed en zweet spatten rond. De koppen worden in de loop van de wedstrijd steeds meer gehavend. Een pleister hier, een verbandje daar. Een krammetje, een hechtinkje, een dot gaas, een tulband om het hoofd. Een gescheurde wenkbrauw, een opengereten dijbeen, een bloedneus, er wordt een tand uitgespuugd.

Rugby is een sport met mooie woorden. Scrum. Tackle. Late tackle. Flying tackle. Scoren is een try maken, en daarna krijg je een extraatje in de vorm van de conversie. Fly half. Voorwaartsen.

Een van de mooiste uitdrukkingen die bij het rugby horen, is ‘schopje naar voren’. Je ziet die knoesten van kerels, die reusachtige mannen, die reuzendoders elkaar anderhalf uur lang op talloze manieren onderuithalen, omverduwen, tackelen, kortom opvreten – je ziet gescheurde shirts, bloedende hoofden, rondvliegende tanden, je ziet strijd, niet-aflatende strijd, Engeland wint eindelijk van Frankrijk, tegen de verwachting in, een wederopstanding, voor eigen publiek, dat het niet droog kan houden en met tranen in de ogen doorgaat met zingen, zingen om de lads aan te vuren.

Die lads beuken op elkaar in als bizons in gevecht om een vrouwtje. Ze laten geen spaan van elkaar heel. Ze trekken elkaar uit de kom om de bal te kunnen pakken. Ze slaan met de koppen tegen elkaar. En dan komt er een schopje naar voren.

Je mag bij rugby de bal niet naar voren gooien, alleen achterwaarts. Om terreinwinst te boeken moet je dus ofwel lopen met de bal, ofwel de bal schoppen. Soms is het handig om de bal over een grote afstand te schoppen, maar soms is een klein stukje beter. Dan schopt een speler de bal met een listig boogje over een tegenstander heen en rent er achteraan, of een medespeler doet dat. Dat is dus een klein schopje. Naar voren.

Een mooi moment: als zo’n rugbyman als een blok graniet een schopje naar voren geeft.