
Na jaren van relatieve rust heeft de Perzische Golf weer volop de aandacht van de rest van de wereld. Sinds een aantal weken wisselen incidenten met drones, olietankers en vliegtuigen elkaar in hoog tempo af. Iran entert schepen en gijzelt bemanningen, Nederland stuurt misschien een oorlogsschip, en enkele weken geleden besloot de Amerikaanse president Donald Trump met de straaljagers al in de lucht om een oorlog met Iran af te blazen.
Hoog oplopende spanning rondom Iran is niet nieuw: de huidige crisis is slechts de laatste in een lange reeks van oorlogen, incidenten en politieke confrontaties, sinds een volksrevolutie veertig jaar geleden een einde maakte aan het pro-westerse bewind van de sjah. De Islamitische Republiek heeft in die decennia weinig vrienden gemaakt: al die tijd heeft Iran in onmin en vijandschap geleefd met veel van zijn buren en andere landen in de wereld.
Als Iran zich weer eens tegenover een coalitie van andere landen bevindt, wordt het land telkens dezelfde verwijten gemaakt. Dat Iran probeert om islamitische revoluties over de wereld te verspreiden en Israël wil vernietigen, dat het kernwapens probeert te maken en dat het terroristen en gewapende facties steunt in andere landen. Sinds een paar jaar zijn daar de zorgen bijgekomen dat het sjiitische Iran probeert om een ‘sjiitische halvemaan’ te creëren: een aaneengesloten gebied van door sjiieten gedomineerde landen en regio’s van Afghanistan tot Libanon. Een onverzoenlijk, ondermijnend land.
Maar in het kader van ‘ken je vijand’ is het – zeker als Nederland betrokken dreigt te raken –belangrijk om te ontrafelen hoe Iraanse leiders de situatie zelf zien. En dan niet per se wat deze specifieke crisis betreft, maar het wereldbeeld dat erachter ligt. Verrassend genoeg wordt dat in analyses van de nieuwste crisis in de Perzische Golf maar weinig gedaan.
Wie naar die vraag op zoek gaat, kan het best niet beginnen bij de toekomstvisies die Iraanse leiders zouden hebben, of wat zij uit de huidige crisis willen halen. Het heeft meer zin om terug te kijken, verder dan Obama of Bush jr., naar begin jaren tachtig. ‘De huidige generatie leiders heeft als centrale formatieve ervaring de oorlog tussen Iran en Irak’, zegt Ervand Abrahamian, hoogleraar Iraanse geschiedenis en auteur van een handvol boeken over het moderne Iran, in een telefonisch gesprek. ‘Als we vanuit het Westen naar Iran kijken, zijn we geneigd om te focussen op wat we zien als een cruciaal verschil tussen conservatieven en hervormers. Maar in Iran is er eigenlijk geen discussie over de prioriteiten van de nationale veiligheid. De belangrijkste leiders, van zeer ideologische tot pragmatische, hebben allemaal de oorlog met Irak meegemaakt en er identieke lessen uit getrokken over de veiligheid van het land.’
Voor die oorlog moeten we veertig jaar terug, naar de revolutie van 1979, die van Iran een islamitische theocratie maakte. In de chaotische en gewelddadige nasleep van de revolutie zag de kersverse dictator Saddam Hoessein van buurland Irak een kans om grote stukken land op Iran te veroveren. Het beter bewapende Irak liep zich al snel vast, waarna zich een oorlog ontspon van grote wreedheid, met loopgraven, kindsoldaten, ‘menselijke golf’-aanvallen, bombardementen op steden, en honderden Iraakse aanvallen met chemische wapens: mosterdgas, sarin, waarvoor de grondstoffen in Nederland en andere westerse landen waren gekocht en dat met Amerikaanse inlichtingen werd ingezet.
‘Iran stond alleen: alle westerse landen, bijna alle landen van het Midden-Oosten, de Sovjet-Unie, China: ze steunden allemaal Irak’, zegt Abrahamian. ‘Toen Saddam chemische wapens begon te gebruiken, verwachtte Iran dat er grote internationale verontwaardiging zou zijn, met name in Europa. Toen er geen reactie kwam, concludeerden Iraanse leiders dat Iran altijd zijn eigen veiligheid moet kunnen bevechten. Ze hebben met eigen ogen gezien dat ze nooit op de internationale gemeenschap mogen vertrouwen.’
Voor de eigen veiligheid zorgen, is echter niet zomaar gedaan. Iran heeft maar een bescheiden leger: groot gemeten naar soldaten, maar beperkt qua middelen en budget. Aan de overkant van de Perzische Golf liggen de Verenigde Arabische Emiraten, dat een dubbel zo groot defensiebudget heeft als Iran, en Saoedi-Arabië, dat vijf keer zoveel aan zijn leger uitgeeft. De kleinere golfstaatjes geven samen al dik meer uit aan defensie dan Iran, en ook Israël doet dat, met een tienmaal zo kleine bevolking. Dit zijn allemaal gezworen vijanden van Iran, en zij krijgen ook nog steun van de Verenigde Staten, dat meer aan defensie besteedt dan alle andere landen van de wereld bij elkaar.
Irans oplossing voor dit probleem heet ‘voorwaartse verdediging’. Dat komt in het kort neer op het creëren van bondgenoten die een militair probleem vormen voor de pro-Amerikaanse landen die Iran, in de ogen van haar leiders, vrijwel omsingeld hebben. Dat begon in 1982, toen Iran de sjiitische facties in de burgeroorlog in Libanon verenigde in Hezbollah. Met Iraanse hulp voerde Hezbollah een effectieve guerrilla-oorlog uit tegen Israël. Hezbollah groeide uit tot de sterkste macht van Libanon, sterker dan het regeringsleger, dat nog steeds aan de hand van Teheran loopt.
Iran bouwde ook het bondgenootschap met Syrië uit. Syrië was het enige land uit de regio dat Iran had gesteund tijdens de oorlog met Irak, en het was cruciaal voor Irans steun aan Hezbollah. Toen het regime in gevaar kwam tijdens de Syrische burgeroorlog, vanaf 2011, gooide Iran zich vol in de strijd. Het stuurde een expeditieleger en liet Hezbollah aan de zijde van het regeringsleger vechten. Zonder die steun was het regime van Assad vrijwel zeker gevallen.
Iran steunt verder een heel scala aan strijdgroepen in het Midden-Oosten. De meeste daarvan zijn sjiitisch, zoals milities in Afghanistan en Irak, en de Houthi’s in Jemen. Om uitbreiding van Iraanse invloed te voorkomen, vecht Saoedi-Arabië al vier jaar vruchteloos mee in de Jemenitische burgeroorlog. Andere Iraanse bondgenoten zijn soennitisch, zoals Hamas: een groep die ideologisch ver van Iran af staat, maar een gedeelde vijand (Israël) maakt nu eenmaal vrienden. En weer andere zijn seculier. Zo steunde Iran Koerdische strijdgroepen tegen IS. Iraanse leiders spreken graag over het assortiment aan bondgenoten als de ‘As van Verzet’, die opstaat tegen Amerikaanse overheersing in het Midden-Oosten.
Een tweede oplossing voor de bedreigingen die Iran om zich heen ontwaart, is om te investeren in strijdmiddelen die weinig kosten maar die een relatief groot gevaar of grote zorg vormen voor vijanden. Westerse analisten noemen dat ‘asymmetrische oorlogsvoering’, en daar valt van alles onder te scharen: een armada van raketten, westers elitespeelgoed dat voor militair gebruik wordt gepimpt, zoals speedboten en drones, maar ook terrorisme en cyberwapens.
En natuurlijk kernwapens. ‘Irans nucleaire programma is een directe reactie op de oorlog met Irak’, zegt Abrahamian. ‘Onder Iraanse leiders wordt er breed geloofd dat Iran het potentieel moet hebben om een kernwapen te maken als dat noodzakelijk is. Iran wil niet per se een bom, maar wel de zogenaamde “Japanse optie”: de capaciteit om binnen een maand, of een paar weken, een bom te maken als het weer aangevallen wordt. Daarom zal Iran zijn nucleaire programma nooit opgeven.’
Dit is het wereldbeeld uit Teheran: een oude, trotse beschaving die is omgeven door vijanden, die de afgelopen eeuw is gekoloniseerd, vernederd, binnengevallen en internationaal geïsoleerd, en die zichzelf weert met ‘voorwaartse verdediging’ en noodzakelijke middelen. Wat aan dit beeld mist, is het besef dat dit op de buitenwereld allemaal niet zo ‘defensief’ overkomt. Steun aan gewapende facties, gerommel in buitenlandse oorlogen, expeditielegers, een nucleair programma: koppel dat aan agressieve retoriek over islamitische revoluties en een lange lijst van radicale oproepen door Iraanse geestelijken, en Iran wordt behoorlijk intimiderend.
Maar Iraanse elites zien dat niet zo. Uit meer dan honderd interviews met Iraanse leiders, functionarissen en experts uit de vele machtslagen en facties die Iran telt, concludeerde de International Crisis Group dat zij ‘snel de notie verwerpen dat Irans revolutionaire retoriek de basis vormt voor Irans isolatie en de angst van zijn buren, of een rechtvaardiging voor westerse militaire aanwezigheid in de regio’.
De huidige crisis in de Perzische Golf – en de volgende, en die daarna – draait daarom voor een groot deel om een kloof in perceptie. Iraanse leiders zien het verstoren van internationaal scheepsverkeer niet als een agressieve daad, maar als een waarschuwing aan zijn vijanden om Iran niet verder in een hoek te drukken, en als herinnering aan de wereld dat het verder onder druk zetten van Iran gevaren met zich meedraagt voor iedereen.
Op zo’n perceptiekloof zijn in principe twee antwoorden mogelijk. Of je erkent dat Iran een eigen visie op de wereld heeft en probeert een gezamenlijke grond te vinden om afspraken te maken: op die lijn zat Obama en op die lijn zitten de Europese landen, Rusland en andere landen. Daar kwam ook het nucleaire akkoord uit 2015 uit voort. Of je negeert de Iraanse visie, treedt het land als vijand tegemoet en accepteert – of omarmt – de kans op confrontatie: op die lijn zitten Trump, Israël en Saoedi-Arabië.
Zo’n confrontatie zal het consensusbeeld van Iraanse leiders over de wereld zeker niet veranderen. ‘Er wordt vaak gezegd dat Iraanse leiders paranoïde zijn’, zegt Ervand Abrahamian. ‘Maar zelfs mensen met paranoia kunnen echte vijanden hebben.’