‘Zullen we volgende week na het hoorcollege op de kantine afspreken?’ vroeg ik aan mijn studiegenoot.

‘Prima. Het is trouwens in de kantine. Als we op de kantine afspreken, zien we elkaar op het dak van de kantine.’

‘Huh? Maar ik heb mijn huisgenoot horen zeggen: “Ik zit op mijn kamer.” En hij zat echt niet op het dak van ons studentenhuis hoor.’

‘Ja, maar dat is iets anders. Bij een kamer kun je wél zeggen dat je op een kamer zit terwijl je eigenlijk in een kamer zit, maar bij kantine kan dat niet.’

‘Waarom? Hoeveel anders is een kantine dan een kamer? Het is feitelijk een grote kamer waar mensen eten.’

‘Vraag me niet waarom. Het is gewoon zo.’

Het spoor bijster besloot ik mijn docente Nederlands om hulp te vragen. Ze gaf me eerst een paar opdrachten mee. Vol rode strepen kreeg ik mijn huiswerk terug. De eerste foute zin: ‘Ik ben verdwaald en ik kijk in de kaart.’

‘Het moet “ik kijk op de kaart” zijn’, corrigeerde mijn docente.

‘Waarom? Ik heb vaak mensen horen zeggen: “Even in het boek kijken”.’

‘Een boek is dik genoeg om erin te kijken, maar een kaart is nog geen millimeter dik. Dus je kijkt erop.’

Bij de tweede zin zonk de moed me in de schoenen: ‘Ik doe mijn tas op.’

‘De juiste zin hier is: “Ik doe mijn tas om”’, corrigeerde mijn docente.

‘Waarom? Een tas zit toch op mijn rug? Dan moet ik hem toch opdoen?’

‘Nee. Als je zegt dat je een tas op doet, denken menen dat je een tas op je hoofd doet als een hoed of pet. Een tas doe je om. Het is gewoon een vaste uitdrukking.’

Ik wist niet meer waar ik moest kijken toen ze me confronteerde met een derde foute zin: ‘Ik heb het boek af.’

‘Als je zegt dat je een boek af hebt, betekent het dat je het boek geschreven hebt. Als je wilt zeggen dat je een boek helemaal gelezen hebt, kun je zeggen dat je een boek uit hebt.’

‘Boek uit? Dat klinkt heel raar. Als ik het boek helemaal niet gelezen heb, kan ik dan zeggen: “Ik heb het boek in”?’

‘Nee. Vinnie. Zo werkt het niet.’

Een week later was de afspraak met mijn studiegenoot in de kantine.

‘Wil jij de slides maken?’ vroeg ik.

‘Dat is goed. Wil je dat ik die lay-out van de vorige keer gebruik, of zullen we deze keer iets anders proberen?’

‘Dat laat ik aan jou achter’, antwoordde ik.

‘Oké. Dan gebruik ik gewoon die van vorige keer. Het is trouwens: “Ik laat het aan jou over” of: “Ik laat het voor jou achter.”’

Nu had ik er echt helemaal genoeg van.

‘Weet je? Laat maar. Die voorzetsels slaan nergens over.’