toen er werd ingebroken bleken het honderdtwintig jaar oude smeedijzeren rooster voor het ruitje in de deur en de twee betrekkelijk nieuwe sloten onoverkomelijke barrières. Agenten die een paar dagen later ‘de veiligheidssituatie’ kwamen bekijken dachten dat ze niet voor ons waren gekomen. Het leek hun een poging tot ripdeal van inbrekers die zich in het adres hadden vergist.
Ik word niet gezien als iemand die een wietplantage exploiteert of designerdrugs in elkaar knutselt. Dat is geruststellend.
Inbraken, zeiden de agenten, komen tegenwoordig voort uit een combinatie van spontaniteit en domheid. De ouderwetse insluiper, die na zorgvuldige verkenning een plan maakt en zich toegang verschaft als de bewoners weg zijn, is met pre-pensioen in Spanje. Zijn opvolgers zijn Neanderthalers die maar één stapje vooruit kunnen denken.
‘Weet u wat u moet doen?’ zei de jongste van de twee.
‘Nee’, zei ik.
Ik weet heel vaak niet wat ik moet doen. Het is geen probleem als ik aan het werk ben, maar zodra ik buiten kom grijnst de wereld met al haar mogelijkheden mij aan en verval ik in catatonische inertie.
Toen er werd ingebroken was ik op een festival in Norwich. Als ik daar even niets hoefde, lag ik op het bed in mijn twaalfde-eeuwse hotelkamer naar de balken te staren en te wachten tot ik weer moest. ‘Maak een leuke wandeling door de stad!’ zeggen vrienden en familie, die weten hoe ik dat soort verloren uren doorbreng. Zij houden allemaal van ‘terrasjes pikken’ en ‘naar mensen kijken’. Hun goede raad heeft een hoog geniet-nou-toch-eens-gehalte.
Soms voel ik me net Fosca, de hoofdpersoon uit Simone de Beauvoirs grote roman Alle mensen zijn sterfelijk. Hij is lang geleden onsterfelijk geworden en heeft het allemaal wel gezien: de mens, het gedoe, het onophoudelijke geloof dat het deze keer helemaal anders en vooral veel beter zal gaan. De mens is voor Fosca een ezel die zich steeds weer aan dezelfde steen stoot en zichzelf wijsmaakt dat de steen deze keer echt een andere is.
‘Wat u moet doen’, zei de jongste van de twee agenten, ‘is een IP-cameraatje kopen. Vijf tientjes bij de Praxis. Kun je zien wie er voor de deur staat en ze worden meteen vastgelegd.’
Ik mag dan niet houden van mensen-kijken en door onbekende steden wandelen, maar geef mij een taakje en ik spring in de houding. Wat dat betreft heeft de Montessorischool mij goed verpest.
Maar eerst moest er natuurlijk een nieuw ruitje in de deur.
Maten genomen, want meten is weten, een plaatje glas gehaald. Drie euro twintig en een verhelderend gesprek later (‘Inbraakwerend glas heeft geen zin, ze trappen dat ruitje gewoon door de sponning’) stond ik me af te vragen wat ik verkeerd had gedaan. Het glasplaatje was aan alle kanten vijf millimeter te groot. Te lui om weer op de fiets te stappen, hakte ik de raamopening uit. Gedurende de twee uur dat ik daarmee bezig was, wees mijn calvinistische superego mij erop dat des duivels oorkussen alleen maar tot extra werk leidt.
De D-Link DCS-932L is bij Wehkamp 56,50 euro en belooft infrarood voor nachtzicht en draadloze verbinding met het huisnetwerk. Voeding moet nog wel via een kabel en dat vereiste het trekken van dertig meter elektriciteitsdraad. Weer twee uur later was er eindelijk beeld en geluid. ‘Habemus video!’ riep ik naar boven.
We hebben nu op alle computers, iPads en telefoons straatbeeld en -geluid en in mij doemen visioenen op van een geweldige database waarin ik gezichten koppel aan tijd en frequentie en dat dan weer plot in een diagram met veel leuke kleuren. Montessori unlimited! Big Data voor de kleine man! Als de Amerikanen erachter komen, krijg ik een uitnodiging om voor Prism te komen werken.
Het is de steen der wijzen van onze tijd, Big Data. Het heeft niet geholpen om de economische crisis te voorkomen (maar droeg daar eerder aan bij) en in inlichtingenkringen wordt stiekem al weer weemoedig gehunkerd naar de mens m/v op de grond, want met het groeien van de hoeveelheid data zijn begrip en inzicht recht evenredig afgenomen. God weet hoeveel mensen vastzitten of door een drone worden bestookt omdat ‘de data’ hen verkeerd heeft uitgerekend. Het is een angstaanjagend vooruitzicht dat we ons beoordelingsvermogen een irrelevante subjectiviteit gaan vinden en dat de zogenaamde objectiviteit van veel data het leidend beginsel wordt voor beslissingen over leven en dood en recht en onrecht.
Wat hunkeren we er toch naar om de wereld in een grote greep samen te vatten. Is het niet door God, dan door natuurkunde, Big Data, of paddo’s. De Fosca in mij denkt vaak dat we een stuk beter af zouden zijn als we wat meer vos (die veel dingen kent) en wat minder egel (die één groot ding kent) zouden zijn.