
‘De kunst is geen wedstrijd’, zo citeert Daan van Golden graag Adriaan Roland Holst, al valt nauwelijks nog te achterhalen in welk verband de dichter de woorden ooit heeft bedoeld. Van Golden gebruikte ze eens als de titel van een tentoonstelling en sindsdien fungeert de zin als terugkerend motto wanneer hij spreekt over zijn kunst. Hij wil ermee duidelijk maken dat er voor hem geen grens bestaat tussen de kunst en het leven. Dat wat hij doet en dat wat hij maakt, het komt beide voort uit dezelfde overtuiging, uit dezelfde kunstenaar. Reizen geven richting aan dat bestaan en toen hij in Japan eens niet meer wist wat hij kon schilderen, begon hij met naschilderen. De patronen op zakdoeken, snoeppapiertjes, de stof van een gordijn, hij schilderde ze met enorme precisie na in lak, inclusief oneffenheden en kleine beschadigingen. Kunst kan voor hem geen wedstrijd zijn, omdat er nooit een opgave was. En toch had Van Golden ermee gewonnen. Professor Henk van Os sprak hem als juryvoorzitter van de Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst 2004 toe en prees hem om ‘zijn veelzijdige verdiensten als kunstenaar en zijn vermogen om kunst te plaatsen in een nieuwe context, keer op keer’.
Met zo’n zevenhonderd prijzen voor de kunsten in Nederland kun je stellen dat de kunst een behoorlijk competitief karakter heeft. Internationaal strijden landen op de Biënnale van Venetië elke twee jaar met hun beste beeldende kunst en architectuur om de Lion d’Or, oftewel de Gouden Leeuw, bekend van het filmfestival. En ook buiten de prijzen, binnen de kunst, duurt de strijd tussen man en vrouw, tussen westers en ‘niet-westers’ en tussen de verschillende disciplines voort. De kunst mag dan geen wedstrijd zijn, reken maar dat de uitslag telt.
De uitreiking van een prijs biedt daarbij een goede gelegenheid om de balans op te maken. Alle ingrediënten om een vakgebied inzichtelijk te maken zijn aanwezig: naast de winnaar en het bekroonde werk zijn er de genomineerden, een jury, een laudatio en de speech. De tweejaarlijkse Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst is met een bedrag van honderdduizend euro, waarvan de helft bestemd is voor een publicatie en/of een tentoonstelling, de grootste prijs voor beeldende kunst in Nederland. Vanaf de veertiende editie, in 2013, kunnen verschillende partijen een kunstenaar nomineren en voorleggen aan een internationale jury onder voorzitterschap van een knaw-lid. De winnaars krijgen naast het geldbedrag een trofee, een koker waar het juryrapport in bewaard kan worden uitgevoerd in koper, een typisch ‘bierbrouwersmateriaal’.
Want Alfred Henry Heineken (1923-2002) had een grote belangstelling voor de kunst en voor wetenschap. Een publicatie uitgegeven ter gelegenheid van vijftig jaar Heinekenprijzen memoreert zijn motivatie: ‘Heineken vond dat je als ondernemer iets terug moest doen voor de maatschappij. Je maakt er tenslotte als ondernemer gebruik van: het bier wordt vervoerd over de wegen en het personeel wordt opgeleid op scholen en universiteiten.’ De eerste Dr. H.P. Heinekenprijs, vernoemd naar zijn vader, werd in 1964 uitgereikt voor het vakgebied biochemie en biofysica en de tweede prijs, in 1988, ging meteen al naar de kunst, nog voor de geneeskunde in 1989.
Erkenning én aanmoediging, daarvoor staat de Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst, een beloning voor het bereikte en een verwachting van wat komen gaat. Vijftien edities van de prijs brachten elf mannen en vier vrouwen. Het begon met een schilder, Toon Verhoef, gevolgd door een fotograaf (Marrie Bot), een beeldhouwer (Carel Visser), een figuratieve schilder (Matthijs Röling) en een grafisch vormgever (Karel Martens). Wat opvalt is dat voor de laatste tien edities dat onderscheid niet meer valt te maken: disciplines bestaan in combinatie, van foto’s en video’s met installaties en performances. De (abstracte) representatie is bovendien uit de kunstwerken gesijpeld en maakte plaats voor een radicale nieuwe vorm van fragmenten uit de realiteit. Zoals Job Koelewijn, winnaar van de prijs in 2006, vertelde in een interview dat in het blad Akademie Nieuws verscheen: ‘Voor mij betekent het maken van een kunstwerk telkens opnieuw het in volledige vrijheid stellen van een vraag aan de werkelijkheid. Een kunstenaar met een vaste stijl is die vrijheid kwijt. Die is morsdood, volgens mij.’
Het werk van een aantal van die laatste tien winnaars samen zou een wervelende groepstentoonstelling kunnen opleveren en de kunstwerken zouden zelf meteen ook de locatie verzorgen: de huizen, kamers en pleinen waar ze in opereren is een vorm van architectuur met als inhoud een kleine afspiegeling van de maatschappij.
Het zou logisch zijn om te beginnen met Mark Manders, de kunstenaar die zich al vanaf zijn achttiende bezighoudt met wat hij noemt Zelfportret als gebouw. Dat is niet echt een zelfportret en ook geen gebouw, maar wel steeds een intieme ruimte met een hoogstpersoonlijk interieur. In de sculpturen en de meubelstukken die Manders zelf ontwerpt figureren bijvoorbeeld kranten in de Engelse taal, die toch onleesbaar zijn want gevuld met de woorden in willekeurige volgorde. Veel van zijn installaties worden gedicteerd door woorden, zoals het werk table/corner/typewriter (1998) ‘Ze horen altijd bij elkaar’, vertelde Manders in een interview bij het winnen van de Heinekenprijs 2010, ‘een tafel staat altijd in relatie tot een hoek, een typemachine staat gewoon op een tafel; maar als je de woorden in een andere volgorde zet, heb je soms in één keer een beeld.’
Het eerste beeld dat je ziet als je zijn Reference Book openslaat, de publicatie die Manders met het Heineken-prijzengeld maakte, is een foto van een stuk wit bot van klei gemodelleerd op het uiteinde van een stuk hout met vlak daarboven een wit koffiekopje, op z’n kop. Het werk is ontstaan uit de observatie dat een koffiekopje zich gedurende een dag vaak in de buurt van je bovenbeen bevindt. Eerst is het nog gevuld met koffie, maar wanneer je het lege kopje omdraait, kan het een zwarte schaduw op je been werpen. Op dezelfde manier keek Manders naar suiker en langspeelplaten en naar het donker van de nacht in de leegte van je schoen: meubelstukken, objecten en hun gebruik worden in zijn werk één, een zelfportret.
De kamer van Job Koelewijn zou de monumentale variant van dat poëtische denken kunnen zijn. Vlak na zijn afstuderen bedekte hij de vloer van de Vleeshal in Middelburg eens met een laag ongekookte spaghetti, de stengels keurig in het raster van de geblokte tegelvloer neergelegd. De bezoekers liepen er overheen, krakend volgde de vernieling. De kunstwerken die volgden, op de Biënnale van Venetië en in musea wereldwijd, waren steeds werelden op zich waarvan de vloeren en wanden beplant, gestuukt of gemetseld werden, kwetsbaar en arbeidsintensief en klaar voor gebruik door een publiek. In Museum De Paviljoens in Almere bestond een ruimte met een simpele, onuitnodigende deur waar een heldergroen weidelandschap achter schuilging, gemaakt van echt groeiend gras, met een sloot en een lucht van spiegels. Jump (2005) werd door De Paviljoens aangekocht in het jaar dat Koelewijn de Heinekenprijs won. Het boek dat hij van de prijs maakte is bijna een halve meter lang en weegt twee kilo, binnenin wemelt het van de containers, wolkenkrabbers en bossen.

In de ruimte van Aernout Mik heerst een permanente chaos. Op videoschermen weliswaar, maar die afstand vergeet je snel door de zuigende werking van de lange scènes. Groepen mensen bewegen er door (semi-)publieke ruimtes, soms als groep, dan weer als individu. ‘Ik ben gefascineerd door het beeld van het catastrofale’, vertelde Mik bij het winnen van de Heinekenprijs in 2002. ‘Dat is zowel iets bedreigends als iets bevrijdends, en die tweeledigheid wil ik behouden, versterken zelfs. Het verstilde en heldere moment nadat er iets gebeurd is, wat een grote intensiteit oplevert, wil ik isoleren, centraal stellen.’ In het jaar voor de prijs maakte Mik de video Middlemen, waarin mannen met een verdwaasde blik in hun ogen zich traag over een met papier bezaaide beursvloer bewegen. Een jaar na de economische crisis die toen nog moest komen, zou dit kunstwerk in het MoMA te zien zijn.
In het werk van Barbara Visser is de ruimte eigenlijk ondergeschikt aan alles wat je er zelf mee naar binnen neemt. Het kan de vorm aannemen van een hotelkamer, zoals in A Day in Holland/Holland in a Day (2001), waar dan een man op zijn knieën voor het raam zit en uitkijkt op wat lijkt op de Domtoren in Utrecht. Het is een mysterieus beeld uit een serie waarin een Aziatisch echtpaar op reis is door Nederland, maar in werkelijkheid zijn de mensen voor de camera Nederlanders die door Visser als Japanners geschminkt werden en die poseren in Huis Ten Bosch, een ‘Hollands’ themapark in Japan. Visser is gefascineerd door onze ‘geconstrueerde’ wereld: ‘De werkelijkheid zoals wij die ervaren is gebaseerd op een fragiele structuur van conventies en afspraken’, zegt ze hierover. ‘Dat dit voor ons “werkt” vind ik beangstigend en prachtig tegelijk.’
Peter Strucyken, winnaar in 2012, kan voor een bijzondere constructie van kleur in de tentoonstelling zorgen. De kunstenaar (en ontwerper van het gestippelde postzegelportret van de toenmalige koningin Beatrix) experimenteert sinds de jaren zestig met de computer en maakt daarmee ontwerpen voor interieurs en openbare ruimten, van de kleurstelling in het auditorium van het Kröller-Müller Museum tot een hangende sculptuur van duizend gekleurde bollen in de hal van het kantoor van Aegon in Den Haag. Uit de laudatio: ‘Struycken past in een traditie van vele eeuwen. De traditie van Leonardo de Vinci, die zich ook liet kennen als vernieuwend onderzoeker en experimentator; van Albrecht Dürer, die naar Italië reisde om aan de universiteit van Bologna de leer van het perspectief te bestuderen; en de traditie van Jan van Scorel en Maarten van Heemskerk, die naar Rome gingen voor kennis over de klassieke Oudheid. In die traditie is onderzoek een middel, maar kunst het doel.’
Daan van Golden is meestal op reis − aan hem ten slotte de taak om het omliggende terrein van kunst voorzien. Toen hij eens in een vliegtuig boven het Mexicaanse rivierengebied Agua Azul hing en zag hoe het blauw het land omsloot, bracht hem dat op het idee om de paden in de Amsterdamse Hortus Botanicus met azuurblauwe kiezelstenen te bedekken, en daarmee de planten als eilanden te laten ‘drijven’. Als kind wilde Van Golden al tuinman worden.
De zwarte bol van merinowol van Yvonne Dröge Wendel, de meest recente laureaat, kan het pand dan passeren. Hoe zichtbaar die Black Ball ook is, met een diameter van 3,5 meter, als een zwart gat maakt hij vooral de omgeving waar hij doorheen rolt zichtbaarder. En de mensen die hem rollen, die de richting bepalen.
Meer dan het feit dat hun werk zich bijna zonder uitzondering in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam bevindt, en dat de helft van de laureaten inmiddels op de Biënnale van Venetië heeft geëxposeerd, delen deze kunstenaars een visie op kunst als een vorm van ruimtelijk denken. Materiaal en dimensie variëren, maar het idee in de kunstwerken blijft constant, als in een langdurig onderzoek. Het pand dat hun werk samen zou vormen zou uiteindelijk misschien niet zo stabiel, maar wel bijzonder standvastig zijn.
Toen Wendelien van Oldenborgh in 2014 de Heinekenprijs kreeg uitgereikt vroeg ze in haar speech, opgenomen in het bijzondere boek dat ze met het prijzengeld publiceerde, Amateur, aandacht voor het kunstklimaat in Nederland. De economische krachten zijn het kunstenveld gaan beheersen, Van Oldenborgh merkt op dat de kunstenaar steeds vaker niet als een productief onderdeel van de maatschappij wordt beschouwd, maar als een prijzige last voor de rest. Ze spreekt over ‘anti-intellectuele intimidatie’ en dankt de Heineken Stichting voor het toekennen van zo’n grote prijs aan haar ‘complexe’ vorm van kunst. ‘Ik maak kunst precies om de redenen waardoor de kunst nu in zwaar weer verkeert. Omdat het een terrein is waar doen het denken kan zijn, en waar denken gebeurt door het te doen; omdat het een terrein is waar op een subtiele manier aan de realiteit wordt gesleuteld, waar ruimte gelaten wordt voor of zelfs ruimte gemaakt wordt voor de complexiteit van het leven. Omdat het een terrein is waar begrip wordt ontwikkeld niet alleen voor de geest, maar voor alle zintuigen.’ Van Oldenborgh zal komend jaar nieuw werk laten zien in het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië.
De Heinekenprijs voor de Kunst heeft zich de afgelopen 28 jaar gecommitteerd aan een bijzondere vorm van engagement. In het bekroonde werk was geen sprake van maatschappelijke opgaven, zoals je zou kunnen verwachten bij het ‘teruggeven aan de maatschappij’, maar lagen de vraagstukken binnen de kunst. De kunstwerken werden niet gedicteerd door een vraag van de tijd maar zijn verankerd in de visie van de kunstenaar. Hij (meer dan zij) bekeek de plek van de dingen om ons heen en onderzocht volgens welke regels de wereld werd ingericht. En ontdekte daar patronen die een ander vaak niet kan zien.
Dat is waar kunst en wetenschap elkaar raken. Zoals Mark Manders zei: ‘Ik geloof nog steeds dat kunst de taal is om in te werken. Het staat uiteindelijk dichterbij dan de wetenschap. Want wat ben ik, ten slotte? Een mens die zich ontvouwt in een gruwelijke hoeveelheid taal en materiaal aan de hand van zeer precieze conceptuele constructies.’ Kunst biedt meer vrijheid aan vorm, maar net als in de wetenschap gaat het om de details die iets prijsgeven van een groter geheel. Om dat bloemetjesmotief op een zakdoek, om de nuance tussen een koffiekopje recht of op z’n kop.
Beeld: Aernout Mik, Middlemen, 2001
Job Koelewijn/Courtesy Fons Welters