«Denkt u dat dit de eerste keer is dat ik word geconfronteerd met problemen», pareerde een cynische Yasser Arafat een wat naïeve vraag van een reporter. «Sharon probeerde me te vermoorden tijdens het beleg van Beiroet. Bent u dat vergeten? De luchtaanval op mijn residentie in Tunesië? En de crash van mijn vliegtuig in de woestijn? Ik ben een sterke leider. Maar niemand kan aan zijn lot ontsnappen.»
Arafat, voorzitter van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en tevens president van de Palestijnse Autoriteit (PA), had het gisteren kunnen zeggen. Het interview werd echter zes jaar geleden afgenomen. Toen, in november 1995, kwamen Arafats problemen voort uit de moord op Yitzak Rabin, de Israëlische premier met wie hij twee jaar eerder het eerste Oslo-akkoord had getekend. Een historische daad die vrede mogelijk moest maken. Israël erkende Arafats PLO als enige vertegenwoordiger van de Palestijnen en gaf hun beperkte autonomie in de sinds 1967 bezette gebieden (de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem). Arafat erkende Israël en ging akkoord met het vestigen van een Palestijnse staat náást Israël. Niet langer zou zijn politiek gericht zijn op het in zee drijven van de joden. Geen geringe concessie: waar de Palestijnen vanaf de oprichting van Israël in 1948 het hele «mandaatgebied» tussen de Jordaan en de Middellandse Zee opeisten, maakten ze nu nog maar aanspraak op 22 procent daarvan. Aan de enorme obstakels die nog op de weg van de vrede lagen — de status van Jeruzalem, de Palestijnse vluchtelingen van 1948 en de exacte grenzen — ging men bewust voorbij. Wat telde in Oslo was de wil tot vrede; de «details» kwamen later wel. Het leverde Arafat, Rabin en minister van Buitenlandse Zaken Shimon Peres de Nobelprijs voor de Vrede op.
Arafat was ontredderd na de moord op Rabin. Hij wist dat het lot van zijn tegenspeler ook hem beschoren kon zijn. Rabin werd doodgeschoten door een orthodoxe jood die niet van vrede met de Arabieren wilde weten. Ook in de Palestijnse gebieden wemelde het van de religieuze fanatici die onder geen beding de strijd tegen Israël wilden opgeven. Sinds Rabins dood doet Arafat eigenlijk al jaren hetzelfde: hij spreekt van vrede, maar wijkt geen duimbreed van principiële Palestijnse punten. Sinds de mislukte Camp David-onderhandelingen van vorige zomer laat hij zijn veiligheidsdiensten zelfs een beperkte oorlog voeren met de Israëli’s. De vredesduif werd opnieuw guerrillaleider.

Sinds vorig jaar september de tweede intifada over de Palestijnse gebieden raast, laaien nu en dan de speculaties op over Arafats afkalvende machtspositie. Eerder al werd gespeculeerd dat hij zou lijden aan de ziekte van Parkinson, wegens zijn rode ogen en trillende onderlip. Volgens zijn vrouw Soha — die naar eigen zeggen fel gekant is tegen vrede met Israël — zijn dat echter de gevolgen van de klap die hij kreeg toen zijn vliegtuig in de Sahara neerstortte, waarbij zijn piloot en copiloot omkwamen. Zelf houdt hij het op oververmoeidheid. Hij is al 72.
De laatste tijd gaat het gerucht dat Arafat veel macht heeft moeten afstaan aan extremisten die bezit hebben genomen van «de straat», en her en der zouden rivalen op de loer liggen om hem zijn machtige positie afhandig te maken. Op het eerste gezicht lijken dergelijke scenario’s hout te snijden. Maar al houdt Arafat zich gedeisd, hij zit nog altijd tamelijk stevig in het zadel.
Zo stevig dat de Israëli’s hem liever weg willen hebben. Begin juli publiceerde het Israëlische blad Ma'ariv een topgeheim rapport van de inlichtingendienst Shin-Beth. Daarin werd in zeventien punten uiteengezet waarom «de schade van zijn verdwijning kleiner is dan de schade van zijn voortbestaan». Volgens de Shin-Beth wordt Arafat nog altijd gesteund door het grootste deel van de Palestijnen en is hij een obstakel op het pad van organisaties als Hamas en Islamitische Jihad. Hij zou een verraderlijke en pathologische leugenaar zijn die de Arabische bevolking tegen Israël opzet, nederlagen weet om te zetten in internationale steun en terreur beschouwt als legitiem strijdmiddel. «Ik heb het altijd al gezegd. Hij is onze Bin-Laden», reageerde Ariël Sharon, de oud-generaal die in 1982 nog onverdroten jacht maakte op Arafat in Beiroet en nu premier van Israël is. Om «onverklaarbare redenen» liet de strenge Israëlische censuur de publicatie van het Shin-Beth-rapport passeren.

Yasser Arafat heeft een sterke neiging te vervallen in dramatiek en mythologisering. Zo blijft hij volhouden dat hij in Jeruzalem geboren is, de stad waarvan hij gezworen heeft dat die eens de hoofdstad van Palestina zal zijn, terwijl vaststaat dat hij in 1929 ter wereld kwam in Caïro. Abdel-Rahman Abdel-Raouf Arafat al Qudwa al Husseini luidde zijn volle naam. Om voor de hand liggende redenen werd die al gauw door een van zijn onderwijzers ingekort tot Yasser, wat in het Arabisch «makkelijk» betekent. Zij moeder overleed toen hij vier was. Zijn vader, een rijke koopman, stuurde hem naar familieleden in Jeruzalem.
In de jaren veertig specialiseerde hij zich in het smokkelen van wapens voor de Arabieren. Toen in 1948 de oorlog uitbrak, vluchtte hij terug naar Caïro, waar hij een technische universitaire studie volgde en actief werd in de fundamentalistische Moslim Broederschap. Tijdens de Suez-oorlog van 1956 vocht hij aan Egyptische kant. Een jaar later vertrok hij naar Koeweit waar hij Palestijnse commando’s trainde en in 1959 samen met anderen Al-Fatah oprichtte, een organisatie die was gericht op oorlog met Israël.
Arafat wist zich op te werken tot de leider van Fatah en in 1964 werd zijn organisatie opgenomen in de overkoepelende PLO. Door zijn totale controle, onder meer over de oorlogskas die werd aangewend om medestanders te «kopen», maakte hij Fatah tot de machtigste organisatie binnen de PLO. In 1969 leverde hem dat de hoogste positie (het PLO-voorzitterschap) op, die hij niet meer uit handen heeft gegeven.
Zijn bewind werd gekenmerkt door extreem geweld. Eerst in Jordanië, gastland voor zijn PLO-strijders. In 1970 vonden wekenlang bittere gevechten plaats tussen de PLO en het Jordanese leger. Tijdens deze Zwarte September kwamen 8000 Palestijnen om en werden meer dan 400.000 verdreven naar het zuiden van Libanon. Volgens Arafat moest hij in vermomming vluchten; volgens de Jordaniërs was dat niet nodig en zag men hem graag gaan.
Na de smadelijke aftocht bouwde Arafat de PLO om tot een terreurorganisatie. Daartoe werd een speciale eenheid opgericht, vernoemd naar de Zwarte September, die zich richtte tegen alles wat westers, Jordaans en joods was. Vliegtuigkapingen, moordaanslagen en het opblazen van economische objecten: ook al gebeurde het uit naam van de Zwarte September, wereldwijd werd de verantwoordelijkheid gelegd bij Arafat. Al snel was er geen land ter wereld meer dat de PLO nog een goed hart toe droeg. Bovendien had de Israëlische Mossad een tegenoffensief ingezet en werden Arafats terroristenleiders een voor een vermoord.
In 1982, toen Ariël Sharon minister van Defensie was, vielen Israëlische troepen Libanon binnen en moesten Arafat en zijn commandanten opnieuw vluchten. Dit keer streken ze neer in Tunesië. Ook daar achtervolgden de Israëli’s hen. De moordaanslagen van de Mossad gingen door, en Arafats kantoor werd gebombardeerd door Israëlische vliegtuigen. Terrorisme loonde niet meer.

Arafats ommezwaai in de richting van vrede kwam nadat hij misschien wel de belangrijkste inschattingsfout van zijn leven maakte. Tijdens de Golfoorlog koos hij partij voor de verliezer, Saddam Hoessein. Het kostte hem het beetje steun dat hij weer had weten op te bouwen in de Arabische wereld. De PLO kwam in grote geldnood en raakte volledig geïsoleerd. De Palestijnen werden onrustig en begonnen buiten Arafats bemoeienis om de Israëlische troepen te lijf te gaan in wat later bekend zou worden als de eerste intifada (1987-1993). Wilde Arafat zijn positie behouden, dan moest hij resultaten binnenslepen. Dus werkte hij mee aan de vredesonderhandelingen in Oslo.
In 1994 konden Arafat en de top van zijn PLO uit Tunis terugkeren naar de Palestijnse gebieden. Zoals vastgelegd in de akkoorden van Oslo werd er een zelfbestuur, de Palestijnse Autoriteit, gevormd. In 1996 werden verkiezingen gehouden voor een Palestijnse Wetgevende Raad, en die koos Arafat als eerste PA-president. Het waren meteen de laatste democratische verkiezingen die de PA zou uitschrijven.
Sinds zijn opkomst binnen de PLO is Arafat een kampioen in verdeel-en-heersstrategieën. Tegenstanders en concurrenten zet hij tegen elkaar op, zodat hij hen later minzaam kan verzoenen. Arafat stelt zich op als «de sjeik», de dorpsoudste die geen tegenspraak duldt en het beste weet wat gedaan moet worden. Een kwaal inherent aan de Arabische politieke cultuur, meende Abu Ayyash in de NRC. Ayyash is directeur van de Palestijnse televisie. Hij was een van de leiders van de eerste intifada, die doordrongen was van egalitaire tendensen, en werd op een zijspoor gezet.
Hetzelfde overkwam politici als Hanan Ashrawi en de onlangs overleden Faisal Hoesseini toen ze zich iets te veel gingen roeren. Veel PA-functionarissen zijn via allerlei privilegiën aan Arafat gebonden: hun kinderen studeren op staatskosten aan Amerikaanse universiteiten en familieleden kunnen aanspraak maken op de beste medische zorg in het Westen. Wie zich toch te onafhankelijk en kritisch blijft opstellen, krijgt een van Arafats veiligheidsdiensten op bezoek en loopt kans gemarteld te worden.

Arafat is niet gebaat bij een echte vrede. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke vijand zouden de Palestijnen weleens een democratie kunnen gaan eisen. Nu al zijn de mensen ontevreden. De corruptie tiert welig en de economische situatie is rampzalig. Velen vestigen hun laatste hoop op de extremisten van Hamas en de Islamitische Jihad.
Toen de Amerikaanse president Bill Clinton en de Israëlische premier Ehud Barak hem vorig jaar min of meer dwongen in Camp David de laatste obstakels van de vrede uit de weg te ruimen, was het dan ook duidelijk dat Arafat geen enkele concessie kon doen. Jeruzalem moest de hoofdstad worden van een Palestijnse staat die zich zou vestigen in honderd procent van de voormalige bezette gebieden: de joodse nederzettingen moesten verdwijnen. Palestijnse vluchtelingen zouden mogen terugkeren of gecompenseerd worden. Maar de Israëlische voorstellen gingen niet zo ver. Toen Clinton Arafat onder druk zette om toch te accepteren wat er op tafel lag, maakte Arafat hem fijntjes duidelijk dat hij dan thuis doodgeschoten zou worden. Camp David was mislukt, en Arafat kreeg de schuld.
Wat volgde, toont hoezeer de guerrilla Arafat nog steeds in het bloed zit. Bij zijn terugkeer kreeg hij een heldenwelkom (waarschijnlijk grotendeels geënsceneerd) en presenteerde hij zich als de nieuwe Saladin, de islamitische generaal die in 1187 Jeruzalem heroverde op de kruisvaarders. Hij gaf opdracht om een nieuwe intifada te ontketenen, dit keer een die volledig onder zijn controle stond. Vooral Force-17, Arafats presidentiële garde, en de Tanzim, de gewapende vleugel van Al-Fatah, houden zich sindsdien bezig met anti-Israëlische acties.
Ma'ariv citeerde bronnen die beweerden dat Arafat vlak na zijn terugkeer tijdens een bijeenkomst met zijn veiligheidschefs opdracht had gegeven op kolonisten en soldaten te schieten, maar niet vanuit de gebieden die volledig onder Palestijnse controle stonden. Toen men hem erop wees dat hij in de media steeds zijn vredeswil uitdroeg, zou Arafat hebben geantwoord: «Let niet op wat ik op televisie zeg, maar gehoorzaam alleen mijn geschreven bevelen.»
Hamas beschouwde hij niet langer als vijand. Mohammad Dahlan, PLO-veiligheidschef, kreeg een uitbrander omdat hij probeerde een Hamas-leider te arresteren. Volgens Hamas pleegde Arafat in oktober 2000 zelfs overleg met hen «om deze intifada te ontwikkelen». Onlangs werd een Fatah-cel opgerold die een zelfmoordaanslag voorbereidde, iets wat vroeger was voorbehouden aan Hamas en Islamitische Jihad.
Kennelijk heeft Arafat geleerd van zijn ervaringen in 1996. Toen liet hij na een serie zelfmoordaanslagen honderden Hamas- en Jihad-activisten oppakken. Het leverde hem enorme kritiek op van zijn eigen bevolking. Nu heeft hij controle over de intifada en is hij tegelijkertijd de enige mogelijke vredes partner voor de Israëli’s. Precies zoals hij al voorspelde in 1974, tijdens een toespraak voor de Verenigde Naties. «Ik ben gekomen met een olijftak en het pistool van een vrijheidsstrijder», sprak hij. «Laat de olijftak niet uit mijn hand vallen.»